Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Er hing een briefje op de universiteit dat we op 3 oktober vieren dat Leiden bevrijd is van de Spaanse bezetting en dat daarom alle gebouwen die dag gesloten zijn. Een buitenlandse collega vroeg voorzichtig wanneer die bezetting dan precies was geweest. Toen het om de bezetting van 1574 bleek te gaan, stond hij nog een tijd verbaasd naar dat briefje te staren.

    Toen ik net in Leiden werkte, reageerde ik net zo. Ik snapte er niets van dat de complete universiteit sloot en ging die dag dan maar thuis werken aan mijn proefschrift over kettingbreuken in plaats van me te storten in het feestgewoel. Achteraf kan het ook zijn dat ik in die tijd nog een iets wereldvreemdere wiskundige was.

    Inmiddels ben ik volledig op de hoogte van het Leidens Ontzet, eet ik elk jaar haring en wittebrood en ga ik met mijn kinderen naar de optocht. Mijn zoon is een geboren Leidenaar. Toen hij ergens iets hoorde over iemand die fout was in de oorlog, vermoedde hij dat diegene met de Spanjaarden had geheuld.

    Voor wie dit deel van de geschiedenis niet kent: op internet staat een prachtige aflevering van de Amerikaanse serie You are there over het beleg van Leiden. In die in 1949 uitgezonden radiodocumentaire spelen verslaggevers de bezetting na alsof ze erbij zijn. Eén journalist interviewt de uitgehongerde bevolking, een ander staat naast prins Willem van Oranje die met zijn geuzen op weg is om de stad te bevrijden.

    Het mooiste is de legendarische toespraak van burgemeester Pieter van der Werff als de hongerige bevolking hem smeekt om de stad over te geven. Van der Werff weigert: de honger is minder erg dan de horror die de bewoners te wachten staat als ze in handen van de Spanjaarden vallen. Van der Werff biedt de Leidenaren zelfs zijn lichaam aan. Laat ze hem dan maar in stukken snijden en opeten om hun honger te stillen. Dat doet hij liever dan zich over te geven.

    You are there is gebaseerd op de feiten, maar gaat daar wat losjes mee om. De toespraak van Van der Werff is nauwelijks afgelopen als de geuzen de stad binnenvaren met hun haring en wittebrood, terwijl daar waarschijnlijk weken tussen zaten.

    Interessant is ook dat historici inmiddels anders denken over de hongersnood. Historicus Thera Wijsenbeek concludeerde ruim tien jaar terug uit historische bronnen dat er tot het einde van het beleg paardenvlees te eten was voor de bevolking. Niet superlekker, maar wel genoeg om niet te verhongeren. De meeste doden tijdens de bezetting vielen volgens haar door de belabberde hygiëne en ziekten als dysenterie en de pest.

    Wijsenbeek vermoedde dat de legende van de honger zowel door de Spanjaarden als Willem van Oranje werd opgeklopt. De Spanjaarden wilden hun vijanden laten weten dat zij bereid waren om een complete stad uit te hongeren. Nadat Leiden bevrijd was, kon Willem van Oranje pochen over hoe dapper de Leidse bevolking was: ze gaven zich zelfs niet over als ze vreselijke honger leden.

    Volgens de overlevering was die moed van de Leidse bevolking ook de reden dat Willem van Oranje in 1575 de eerste universiteit van Nederland aan hun stad gunde. Niet zo gek dus dat die universiteit nog steeds elk jaar de deuren sluit om de geschiedenis te herdenken.

    Deze column verscheen op 30 september 2017 in de Volkskrant.

  • Als hun begeleider overlijdt, dalen twee promovendi af in de hel om hem terug te halen. Dat is het geweldige uitgangspunt van de net verschenen roman Katabasis van R.F. Kuang. De 29-jarige Kuang doet zelf promotieonderzoek in Oost-Aziatische talen en literatuur aan de Yale-universiteit. Katabasis is alweer haar zesde boek, na bestsellers als Babel en Yellowface. Ik ken 29-jarigen die minder indrukwekkend zijn.

    Mijn vriend Dirk-Jan Arensman (die vertaler en recensent is) had zich net als ik al weken op Katabasis verheugd. Nadat hij het boek had gelezen (weer eens net eerder dan ik), schreef hij me dat hij erg benieuwd was of ik veel herkende in de beschrijving van de academische wereld.

    Katabasis is een fantasyroman, voor het geval dat dit nog niet duidelijk was uit het feit dat de twee promovendi afdalen in de hel. Deze twee jonge onderzoekers promoveren in het vakgebied magie, vanuit respectievelijk wiskundig en taalkundig perspectief. Ik herkende veel van de wiskunde in het boek, bijvoorbeeld de paradoxen (‘Deze bewering is onwaar’) die de basis vormen voor alle magische formules in het boek. Ook waren er eindeloze discussies over de precieze geometrie van de hel. Kuang vertelde in 2023 aan The Harvard Crimson dat ze aan dit boek begon als een vrolijke avonturenroman: ‘Haha, de academische wereld is de hel.’ Maar dat ze tijdens het schrijven begon te denken: ‘O nee, de academische wereld is de hel.’

    Helaas herkende ik ook best wat elementen van die academische hel. De aanname (in de vertaling van Hi-en Montijn) ‘dat hoe populairder iemand was bij het gewone volk, hoe minder waardevol diens onderzoek moest zijn’. Of hoe jonge vrouwelijke wetenschappers van hoogleraren de vraag krijgen of ze er niet wat sexyer bij kunnen lopen. En hoe je jezelf wijsmaakt dat de narcistische, nare klootzak die jou kleineert en uitbuit een ongekend genie is, omdat je anders aan jezelf moet toegeven dat je je hebt laten koeioneren door ‘zómaar iemand’ (al komt dit verschijnsel ook veel voor buiten de academische wereld).

    Maar wat me nog het meeste liet opveren van herkenning was een passage over hoe magiërs praten over een carrière buiten de universiteit. Hoe ze tegenover hun studenten benadrukken dat allerlei werkgevers graag magiërs aannemen vanwege hun analytische vaardigheden. Maar als ze vervolgens vertellen over een voormalige student die in het bedrijfsleven is gaan werken, klinkt het ‘alsof bedrijfsleven hier een eufemisme [is] voor een opvangplek voor oude zieke honden’.

    Ik heb hier zelden iets over gelezen, maar heb wetenschappers zo vaak horen mopperen over verspilling van talent als een student naar de overheid ging, leraar werd, of voor het bedrijfsleven koos. Ik zag de teleurstelling en het onbegrip in hun ogen als een uitstekende promovendus liever een baan buiten het vakgebied koos. Veel mensen die aan de universiteit werken, doen alsof ze al hun studenten opleiden voor een baan aan de universiteit. Maar de grote meerderheid gaat later ergens anders werken. En dat is maar goed ook.

    Deze column verscheen op 12 september 2025 in de Volkskrant.

  • Tijdens de Spaanse hittegolf speelden we met ons gezin Spaanse minigolf. Je merkte dat het Spaanse minigolf was, doordat de eigenaar ons verbaasd aankeek toen wij vroegen hoe we de scores moesten bijhouden. Punten tellen? Daar doen ze niet aan met hun mediterrane mindset. Wij lieten ons niet kennen en mijn zoon hield in een notitie op zijn telefoon onze scores per baan bij.

    Aan het eind van een zweterig parcours gooide mijn zoon alle scores in ChatGPT en vroeg wie de winnaar was. Dat bleek ik. Tot lichte verbazing van mijn gezin, want normaal ben ik de minst motorisch vaardige van ons. Mijn vriend mopperde dat hij al vaker had gezien dat ChatGPT niet goed kan rekenen en hij ging zitten om de scores met de hand op te tellen. Een paar minuten later bleek de AI-berekening foutloos: ik had daadwerkelijk gewonnen. ChatGPT kan beter rekenen dan de rest van mijn gezin kan minigolfen.

    De dag daarna mijmerde ik in de zon. Was het erg dat mijn zoon dit aan AI vroeg in plaats van het zelf uit te rekenen? En hoe moest ik in het nieuwe collegejaar omgaan met studenten die steeds vaker vertrouwen op generatieve AI zoals ChatGPT?

    Foto door Jonathan Kemper op Unsplash

    Ik vind het lastig om mijn positie ten opzichte van generatieve AI te bepalen. De mensen die kritiekloos alle mogelijke toepassingen bejubelen, vind ik idioten. De mensen die argwanend alle mogelijke toepassingen verwerpen, vind ik ook idioten. Ergens daartussenin bevindt zich het project Slow AI van de Britse pedagoog en dichter Sam Illingworth. Hij geeft elke week een manier om ‘bewust, creatief en mensgericht’ met AI om te gaan. Bijvoorbeeld door AI iets te leren dat het niet kan weten door het te vertellen over een menselijke ervaring. Vervolgens vraag je: ‘Begreep je dit?’ Ten slotte reflecteer je bij het lezen van het antwoord op wat de AI fout heeft en hoe jij je daarbij voelt.

    Misschien is dit wel wat ik mijn studenten (en mijn zoon) wil leren, overwoog ik tijdens een Spaanse siësta: om vooral zelf te blijven nadenken en reflecteren. Soms is het prima om AI te gebruiken. Maar in veel gevallen is het waardevol om eerst zelf over het antwoord na te denken.

    En toen las ik de dag daarna onder mijn strandparasol een betere formulering van dit idee in De monogram moorden – een nieuw Hercule Poirot mysterie van Sophie Hannah (vertaald door Anna Livestro). Daarin vraagt iemand gretig aan de legendarische detective of hij het mysterie heeft opgelost. Poirot antwoordt: ‘Als ik u zeg wat het antwoord is, als ik medelijden met u heb, zult u nooit uw eigen denkvermogen aanscherpen – en dat moet juist! […] Het enige waar het u aan ontbreekt is zelfvertrouwen. In plaats van op zoek te gaan naar het antwoord, gaat u op zoek naar iemand die het u kan geven – eh bien, u vindt Hercule Poirot! Maar Poirot is niet alleen iemand die raadsels voor u oplost, mon ami. Hij is ook een gids, een leraar. Hij wil dat u zelf leert nadenken zoals hij.’

    Veel mooier dan het antwoord krijgen, is iemand die je aanmoedigt om zelf het antwoord te zoeken.

    Deze column verscheen op 5 september 2025 in de Volkskrant.

  • Het overleg kwam net lekker op gang toen iemand ongezellige dingen begon te mompelen als: ‘Dat hebben we al eens geprobeerd en het werkte niet’ en ‘Waarom moet alles altijd veranderen? Het is toch goed zoals het is’. En die iemand was niet Rob Oudkerk, maar ikzelf.

    Het was deze week precies tien jaar geleden dat ik begon als hoogleraar wetenschapscommunicatie in Leiden. Fris en romig was ik, net bevallen van mijn dochter Rifka en vol naïeve idealen over hoe de universiteit beter zou kunnen. Als wiskundige moet ik altijd lachen om de willekeur van jubilea, alsof tien jaar een betekenisvollere periode is dan negen of elf jaar. Maar toch dacht ik deze week meer dan anders na over wat er was en wat gaat komen.

    Hoeveel lijk je op degene die je tien jaar geleden was? En waar zul je over tien jaar zijn? In 2015 was ik iemand die heel veel dingen voor het eerst ging doen. Een collegereeks ontwikkelen. Leiding geven aan anderen. Beurzen aanvragen. Vergaderingen van drie uur bijwonen. Onderzoek doen in een vakgebied waarvoor ik helemaal niet was opgeleid. De eerste jaren voelden als een tweede promotietraject, waarbij coauteurs uit de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen me opnieuw opleidden.

    Het was een steile leercurve. Als ik beelden van mijn oratie terugzie, dan denk ik aan het Schip van Theseus. Ik deel nauwelijks cellen met de vrouw die daar destijds stond. Haar 5-jarige zoon die met een Donald Duck op de eerste rij zat, is inmiddels langer dan zij. Haar babydochter van toen gaat komend jaar naar groep zeven. En haar moeder die zo trots op de eerste rij zat, is alweer jaren dood.

    Van alles dat er de afgelopen tien jaar is gebeurd, zijn het niet de wetenschappelijke artikelen, de binnengehaalde beurzen of de bestuurlijke succesjes die tellen. Nee, wat echt telde was dat onze hele afdeling insprong toen ik bij mijn zieke moeder wilde zijn. De collega die ernstig ziek werd en glorieus terugkeerde. De student die alle docenten jaren na haar afstuderen kwam bedanken op een congres, omdat we haar leven hadden veranderd. Het gaat om de mensen en wat je voor elkaar betekent.

    Wat dat betreft ben ik eigenlijk helemaal niet veranderd sinds 2015, ook toen was ik al een tikje sentimenteel. En mijn idealen voor een betere universiteit zijn onverminderd, alleen zijn ze door schade en schande wat minder naïef.

    Als ik vooruitkijk, dan wil ik in 2035 niet eindeloos mopperen over alles dat al eerder is gedaan en mislukt. Ik wil niet degene zijn die veranderingen tegenhoudt uit louter starheid. Dus ga ik vaker mijn mond houden als jongere collega’s met wilde plannen komen. Laat ze het maar proberen, wie weet wordt het wel geweldig.

    En na de zomervakantie ga ik zelf ook weer eens meer dingen voor het eerst doen. Zodat ik over tien jaar hopelijk opnieuw iemand anders zal zijn en tegelijk nog steeds precies dezelfde.

    Deze column verscheen op 4 juli 2025 in de Volkskrant.