Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Mijn jeugdvriendin Cristel Stolk had een prangende wiskundige vraag voor me. Een tijdje terug stond er een enorme pot met olijven in de etalage van haar favoriete delicatessenzaak. Klanten mochten raden hoeveel olijven in de pot zaten en wie het dichtst bij het juiste aantal zat, won een pakket vol lekkere dingen. Cristel was nooit dol op wiskunde, maar ze wilde deze wedstrijd heel graag winnen. Ze schatte hoeveel lagen olijven er in de pot lagen, telde hoeveel ze er langs de rand zag liggen en deed zelfs nog iets met pi. Ze kwam op een schatting van 665 olijven. Helaas bleken het er later meer dan duizend te zijn.

    Nu vroeg Cristel aan mij, haar hartswiskundige: ‘Hoe kan ik zo’n wedstrijd een volgende keer winnen?’ Tot mijn grote schande moest ik bekennen dat ik zelf nog nooit zo’n schattingswedstrijd had gewonnen, terwijl ik toch best vaak heb meegedaan. Laatst nog kon ik een hotelovernachting winnen door te schatten hoeveel snoepjes er in een grote pot zaten. Mijn aanpak was grofweg die van Cristel: eerst schatten hoeveel snoepjes er ongeveer in één laag zitten en dan tellen hoeveel lagen er op elkaar liggen. Alleen werkt dat helemaal niet zo goed, omdat snoepjes (of olijven) doorgaans schots en scheef door elkaar liggen en niet in keurige lagen.

    Maar nu Cristel me de vraag had gesteld, dacht ik er voor het eerst rustig over na en besefte ik dat de clou zit in hoeveel ruimte een bepaalde vorm inneemt. Een paar jaar geleden schreef ik een column over het feit dat bollen die je in een vat gooit en vervolgens een beetje schudt ongeveer 64 procent van de ruimte vullen. Dus als je een vat van 10 liter hebt met bolletjes erin, dan heb je ongeveer 6,4 liter aan bolletjes. En als je weet hoe groot elk bolletje is, dan kun je keurig berekenen hoeveel bolletjes er in het vat zitten.

    We weten ook dat vervormde bollen meer ruimte vullen als je ze lukraak in een vat gooit: M&M’s vullen bijvoorbeeld 68 procent van de ruimte en een soort sigaarvormpjes blijken de best mogelijke oplossing en vullen liefst 74 procent van de ruimte.

    Foto door Christine Tan op Unsplash

    Dit is wat Cristel en ik de volgende keer moeten doen om te winnen:

    • Schat hoe groot het volume van de pot is. Dat doe je het beste door de hoogte en de straal elk los te schatten en dan het volume te berekenen als pi maal straal maal straal maal hoogte. (Als het een cilindervormige pot is; Cristel mag me bellen voor andere vormen.)

    • Schat of de olijven (of snoepjes, maar ik houd het hierna even op olijven) meer lijken op bollen die 64 procent van de ruimte vullen of op sigaartjes die 74 procent van de ruimte vullen. Ik zou voor olijven gokken op 72 procent, omdat ze ook nog een beetje kunnen indeuken.

    • Bereken met de informatie uit de vorige twee stappen wat het totale volume aan olijven in de pot is. Schat wat het volume van één olijf is (of meet dit thuis even op met de aloude wet van Archimedes).

    • Vul als antwoord in: het totale olijvenvolume uit stap 3 gedeeld door het volume van één olijf uit stap 4 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele aantal).

    Laat al die prijzen maar komen!

    Deze column verscheen op 26 september 2025 in de Volkskrant.

  • Mijn gewicht volgt al ruim twintig jaar lang een sinusgolf. Tijdens mijn studententijd kwam ik stukje bij beetje aan, tot ik meer dan 10 kilo te zwaar was en besloot om er iets aan te doen. Maanden lang telde ik precies wat ik at en hoeveel ik bewoog en heel geleidelijk viel ik af tot ik op een gezond gewicht was. Daarna bleef ik niet meer de hele tijd alles bijhouden en na verloop van tijd kwam ik langzaam weer kilo voor kilo aan. Tot ik op een gegeven moment vond dat ik echt te zwaar was en weer alles netjes ging tellen. En dit dan in een almaar herhalende loop, met tussendoor ook nog twee zwangerschappen.

    Natuurlijk heb ik me verdiept in de definities van een gezond gewicht. In 2021 schreef ik al eens over de wiskundige bezwarentegen het gebruik van BMI als enige grens voor een gezond gewicht. Ik spelde de richtlijn overgewicht en obesitas bij volwassenen, die werkt met heldere categorieën gebaseerd op BMI, buikomvang én andere aandoeningen. En volgens die heldere categorieën ben ik op dit moment te zwaar, met een licht verhoogd gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico.

    Ik doe echt mijn best om gezond te leven. Ruim twee ons groente en twee stuks fruit? Haal ik elke dag. Ook zit ik ruim boven de bewegingsrichtlijn van 150 minuten fysieke inspanning plus twee keer spier- en botversterkende activiteiten per week. Maar als ik niet precies bijhoud wat ik eet en hoeveel ik beweeg, dan kom ik onherroepelijk langzaam aan. Tegelijk wil ik niet levenslang elke dag mijn calorieën tellen, omdat het nogal veel gedoe is en ik het ook een bizar voorbeeld vind om aan mijn kinderen te geven. Waren er maar wat simpele vuistregels waarmee het lukt om op gewicht te blijven.

    Foto door Diana Polekhina op Unsplash

    Vorige week stond in de rubriek ‘Beter leven’ een interessant stuk: Eet niet ‘te vaak’ ongezond, luidt het bekende advies. Maar wat is ‘te vaak’? Inderdaad: hoe weet je zonder precies te tellen of die ene brownie of dat frietje nog in een gezond leefpatroon past? Helaas kwam daar geen eenduidig antwoord op, maar ik leerde wel dat het Voedingscentrum adviseert om minstens 85 procent van je energiebehoefte uit de schijf van vijf te halen. En dat de gemiddelde Nederlander op 37 procent zit.

    Nieuwsgierig naar hoe ik hierop scoorde installeerde ik Mijn Eetmeter van het Voedingscentrum en telde maar weer eens wat ik allemaal at. Het goede nieuws: van de negentien producten die ik die dag at, stonden er zeventien in de schijf van vijf: bijna 90 procent. Het slechte nieuws: de twee andere producten waren samen goed voor 35 procent van mijn calorieën. Zo kwam die dag toch slechts 65 procent van mijn eten uit de schijf van vijf. En dat terwijl ik echt het gevoel had dat ik goed bezig was, en daarom best een brownie verdiende.

    Toen ik ’s avonds in bed wat verdrietig hierover vertelde aan mijn vriend, antwoordde hij dat ik toch ook wel wist dat er bij overgewicht allerlei andere factoren spelen dan alleen voeding en beweging. ‘Waarom ga je niet naar de huisarts voor advies, dát verdien je nog veel meer dan een brownie.’ Hij had gelijk. Komende week ga ik na twintig jaar worstelen voor het eerst om hulp vragen.

    Deze column verscheen op 19 september 2025 in de Volkskrant.

  • Er hing een briefje op de universiteit dat we op 3 oktober vieren dat Leiden bevrijd is van de Spaanse bezetting en dat daarom alle gebouwen die dag gesloten zijn. Een buitenlandse collega vroeg voorzichtig wanneer die bezetting dan precies was geweest. Toen het om de bezetting van 1574 bleek te gaan, stond hij nog een tijd verbaasd naar dat briefje te staren.

    Toen ik net in Leiden werkte, reageerde ik net zo. Ik snapte er niets van dat de complete universiteit sloot en ging die dag dan maar thuis werken aan mijn proefschrift over kettingbreuken in plaats van me te storten in het feestgewoel. Achteraf kan het ook zijn dat ik in die tijd nog een iets wereldvreemdere wiskundige was.

    Inmiddels ben ik volledig op de hoogte van het Leidens Ontzet, eet ik elk jaar haring en wittebrood en ga ik met mijn kinderen naar de optocht. Mijn zoon is een geboren Leidenaar. Toen hij ergens iets hoorde over iemand die fout was in de oorlog, vermoedde hij dat diegene met de Spanjaarden had geheuld.

    Voor wie dit deel van de geschiedenis niet kent: op internet staat een prachtige aflevering van de Amerikaanse serie You are there over het beleg van Leiden. In die in 1949 uitgezonden radiodocumentaire spelen verslaggevers de bezetting na alsof ze erbij zijn. Eén journalist interviewt de uitgehongerde bevolking, een ander staat naast prins Willem van Oranje die met zijn geuzen op weg is om de stad te bevrijden.

    Het mooiste is de legendarische toespraak van burgemeester Pieter van der Werff als de hongerige bevolking hem smeekt om de stad over te geven. Van der Werff weigert: de honger is minder erg dan de horror die de bewoners te wachten staat als ze in handen van de Spanjaarden vallen. Van der Werff biedt de Leidenaren zelfs zijn lichaam aan. Laat ze hem dan maar in stukken snijden en opeten om hun honger te stillen. Dat doet hij liever dan zich over te geven.

    You are there is gebaseerd op de feiten, maar gaat daar wat losjes mee om. De toespraak van Van der Werff is nauwelijks afgelopen als de geuzen de stad binnenvaren met hun haring en wittebrood, terwijl daar waarschijnlijk weken tussen zaten.

    Interessant is ook dat historici inmiddels anders denken over de hongersnood. Historicus Thera Wijsenbeek concludeerde ruim tien jaar terug uit historische bronnen dat er tot het einde van het beleg paardenvlees te eten was voor de bevolking. Niet superlekker, maar wel genoeg om niet te verhongeren. De meeste doden tijdens de bezetting vielen volgens haar door de belabberde hygiëne en ziekten als dysenterie en de pest.

    Wijsenbeek vermoedde dat de legende van de honger zowel door de Spanjaarden als Willem van Oranje werd opgeklopt. De Spanjaarden wilden hun vijanden laten weten dat zij bereid waren om een complete stad uit te hongeren. Nadat Leiden bevrijd was, kon Willem van Oranje pochen over hoe dapper de Leidse bevolking was: ze gaven zich zelfs niet over als ze vreselijke honger leden.

    Volgens de overlevering was die moed van de Leidse bevolking ook de reden dat Willem van Oranje in 1575 de eerste universiteit van Nederland aan hun stad gunde. Niet zo gek dus dat die universiteit nog steeds elk jaar de deuren sluit om de geschiedenis te herdenken.

    Deze column verscheen op 30 september 2017 in de Volkskrant.

  • Als hun begeleider overlijdt, dalen twee promovendi af in de hel om hem terug te halen. Dat is het geweldige uitgangspunt van de net verschenen roman Katabasis van R.F. Kuang. De 29-jarige Kuang doet zelf promotieonderzoek in Oost-Aziatische talen en literatuur aan de Yale-universiteit. Katabasis is alweer haar zesde boek, na bestsellers als Babel en Yellowface. Ik ken 29-jarigen die minder indrukwekkend zijn.

    Mijn vriend Dirk-Jan Arensman (die vertaler en recensent is) had zich net als ik al weken op Katabasis verheugd. Nadat hij het boek had gelezen (weer eens net eerder dan ik), schreef hij me dat hij erg benieuwd was of ik veel herkende in de beschrijving van de academische wereld.

    Katabasis is een fantasyroman, voor het geval dat dit nog niet duidelijk was uit het feit dat de twee promovendi afdalen in de hel. Deze twee jonge onderzoekers promoveren in het vakgebied magie, vanuit respectievelijk wiskundig en taalkundig perspectief. Ik herkende veel van de wiskunde in het boek, bijvoorbeeld de paradoxen (‘Deze bewering is onwaar’) die de basis vormen voor alle magische formules in het boek. Ook waren er eindeloze discussies over de precieze geometrie van de hel. Kuang vertelde in 2023 aan The Harvard Crimson dat ze aan dit boek begon als een vrolijke avonturenroman: ‘Haha, de academische wereld is de hel.’ Maar dat ze tijdens het schrijven begon te denken: ‘O nee, de academische wereld is de hel.’

    Helaas herkende ik ook best wat elementen van die academische hel. De aanname (in de vertaling van Hi-en Montijn) ‘dat hoe populairder iemand was bij het gewone volk, hoe minder waardevol diens onderzoek moest zijn’. Of hoe jonge vrouwelijke wetenschappers van hoogleraren de vraag krijgen of ze er niet wat sexyer bij kunnen lopen. En hoe je jezelf wijsmaakt dat de narcistische, nare klootzak die jou kleineert en uitbuit een ongekend genie is, omdat je anders aan jezelf moet toegeven dat je je hebt laten koeioneren door ‘zómaar iemand’ (al komt dit verschijnsel ook veel voor buiten de academische wereld).

    Maar wat me nog het meeste liet opveren van herkenning was een passage over hoe magiërs praten over een carrière buiten de universiteit. Hoe ze tegenover hun studenten benadrukken dat allerlei werkgevers graag magiërs aannemen vanwege hun analytische vaardigheden. Maar als ze vervolgens vertellen over een voormalige student die in het bedrijfsleven is gaan werken, klinkt het ‘alsof bedrijfsleven hier een eufemisme [is] voor een opvangplek voor oude zieke honden’.

    Ik heb hier zelden iets over gelezen, maar heb wetenschappers zo vaak horen mopperen over verspilling van talent als een student naar de overheid ging, leraar werd, of voor het bedrijfsleven koos. Ik zag de teleurstelling en het onbegrip in hun ogen als een uitstekende promovendus liever een baan buiten het vakgebied koos. Veel mensen die aan de universiteit werken, doen alsof ze al hun studenten opleiden voor een baan aan de universiteit. Maar de grote meerderheid gaat later ergens anders werken. En dat is maar goed ook.

    Deze column verscheen op 12 september 2025 in de Volkskrant.