Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Het overleg kwam net lekker op gang toen iemand ongezellige dingen begon te mompelen als: ‘Dat hebben we al eens geprobeerd en het werkte niet’ en ‘Waarom moet alles altijd veranderen? Het is toch goed zoals het is’. En die iemand was niet Rob Oudkerk, maar ikzelf.

    Het was deze week precies tien jaar geleden dat ik begon als hoogleraar wetenschapscommunicatie in Leiden. Fris en romig was ik, net bevallen van mijn dochter Rifka en vol naïeve idealen over hoe de universiteit beter zou kunnen. Als wiskundige moet ik altijd lachen om de willekeur van jubilea, alsof tien jaar een betekenisvollere periode is dan negen of elf jaar. Maar toch dacht ik deze week meer dan anders na over wat er was en wat gaat komen.

    Hoeveel lijk je op degene die je tien jaar geleden was? En waar zul je over tien jaar zijn? In 2015 was ik iemand die heel veel dingen voor het eerst ging doen. Een collegereeks ontwikkelen. Leiding geven aan anderen. Beurzen aanvragen. Vergaderingen van drie uur bijwonen. Onderzoek doen in een vakgebied waarvoor ik helemaal niet was opgeleid. De eerste jaren voelden als een tweede promotietraject, waarbij coauteurs uit de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen me opnieuw opleidden.

    Het was een steile leercurve. Als ik beelden van mijn oratie terugzie, dan denk ik aan het Schip van Theseus. Ik deel nauwelijks cellen met de vrouw die daar destijds stond. Haar 5-jarige zoon die met een Donald Duck op de eerste rij zat, is inmiddels langer dan zij. Haar babydochter van toen gaat komend jaar naar groep zeven. En haar moeder die zo trots op de eerste rij zat, is alweer jaren dood.

    Van alles dat er de afgelopen tien jaar is gebeurd, zijn het niet de wetenschappelijke artikelen, de binnengehaalde beurzen of de bestuurlijke succesjes die tellen. Nee, wat echt telde was dat onze hele afdeling insprong toen ik bij mijn zieke moeder wilde zijn. De collega die ernstig ziek werd en glorieus terugkeerde. De student die alle docenten jaren na haar afstuderen kwam bedanken op een congres, omdat we haar leven hadden veranderd. Het gaat om de mensen en wat je voor elkaar betekent.

    Wat dat betreft ben ik eigenlijk helemaal niet veranderd sinds 2015, ook toen was ik al een tikje sentimenteel. En mijn idealen voor een betere universiteit zijn onverminderd, alleen zijn ze door schade en schande wat minder naïef.

    Als ik vooruitkijk, dan wil ik in 2035 niet eindeloos mopperen over alles dat al eerder is gedaan en mislukt. Ik wil niet degene zijn die veranderingen tegenhoudt uit louter starheid. Dus ga ik vaker mijn mond houden als jongere collega’s met wilde plannen komen. Laat ze het maar proberen, wie weet wordt het wel geweldig.

    En na de zomervakantie ga ik zelf ook weer eens meer dingen voor het eerst doen. Zodat ik over tien jaar hopelijk opnieuw iemand anders zal zijn en tegelijk nog steeds precies dezelfde.

    Deze column verscheen op 4 juli 2025 in de Volkskrant.

  • ‘Omdat de grote boze buitenwereld en alle idiote dingen die daarin gebeuren me ver boven het hoofd groeien, concentreer ik me de laatste tijd op één specifiek punt’, schreef Janneke Schotveld me. Janneke Schotveld! De auteur van hier in huis zeer geliefde boeken over bijvoorbeeld Superjuffie, de dappere ridster en Rotkat. Schotveld is bezig aan een nieuw boek over dat ene specifieke punt waarop zij zich de laatste tijd concentreert: varkens. Ze noemt ze ‘slimme, grappige, leergierige, schone en speelse dieren’. En Schotvelds vraag voor mij is: ‘Hoe ik kan uitleggen hoe bizar veel varkens er per dag alleen al in Nederland worden geslacht? Is er een vergelijking die inzicht geeft?’

    Eerst maar de ruwe data: in 2024 werden volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek 13.860.400 varkens geslacht. Oftewel 366 dagen lang gemiddeld 37.870 varkens per dag. Waarmee kun je zo’n getal vergelijken? Het is ongeveer het aantal inwoners van een plaats als Landgraaf. En de dag daarna is dan bijvoorbeeld Edam-Volendam aan de beurt. En de dag daarna Hellendoorn.

    Het zijn aantallen die je je bijna niet kunt voorstellen. Als al die varkens vanaf één plek met honderd dieren per vrachtwagen vervoerd worden naar het slachthuis, dan krijg je een kilometerslange stoet van 379 vrachtwagens. Of stel dat je al die 37.870 varkens op het strand in een lange rij achter elkaar zou zetten, steeds lieve snuit aan staart, dan komen ze van Hoek van Holland tot Noordwijk (en dit is nog een voorzichtige schatting met een lengte van 1 meter per varken).

    Foto door Mathias Grischott op Unsplash

    Vergelijkingen met tijd kunnen ook inzichtelijk zijn. Er zitten 86.400 seconden in een dag. Dus 37.870 geslachte varkens per dag komen neer op elke 2,3 seconden een dood varken. Reken maar uit hoeveel dat er zijn tijdens het lezen van deze column.

    Maar misschien wil Schotveld wel beeldendere vergelijkingen. Een varken heeft iets minder dan 6 liter bloed. Daarmee kom je per dag op zo’n 221.540 liter bloed van geslachte dieren, genoeg om de complete buitenkant van honderd Witte Huizen rood verven met varkensbloed (hier zie ik nog wel wat praktische bezwaren). Na vier dagen slachten heb je genoeg bloed om er de Eiffeltoren mee te kunnen maken (qua hoeveelheid dan, ik zie hier ook nog wat praktische bezwaren).

    Je kunt nog veel meer vergelijkingen maken, maar ik vrees dat het niet gaat helpen. Ik heb nog nooit iemand gesproken die vegetariër werd na het zien van getallen. Cijfers maken doorgaans weinig indruk, hoe goed je ze ook probeert uit te leggen.

    Maar verhalen, die kunnen verandering brengen. Carolina Trujillo vertelde vorige week in Volkskrant Magazine dat zij na een kwartier kijken naar de documentaire Earthlings veganist was. Dieren eten van Jonathan Safran Foer heeft mij en vele anderen beïnvloed. Maar hoe maak je een verhaal dat mensen ook vrijwillig willen lezen? Gelukkig weet Janneke Schotveld dáár alles van, dus ik verheug me nu al op haar varkensboek.

    Deze column verscheen op 27 juni 2025 in de Volkskrant.

  • Beste Weegschaal, de sterren staan deze week in het teken van verrassingen en een zoektocht naar duidelijkheid. Een Tweeling kruist onverwachts je pad met woorden die je in eerste instantie vreugde brengen. Maar dan stapelen de vragen zich op. Probeer niet meteen antwoorden te forceren; de maan nodigt je uit tot reflectie. Soms is verwarring de eerste stap naar inzicht.

    Het is wonderbaarlijk hoe goed mijn horoscoop deze week uitkwam. Uit het niets kreeg ik (Weegschaal) een berichtje van wetenschapsjournalist Edda Heinsman (Tweeling die niets met astrologie heeft, maar wel met de sterren). Heinsman wees me op een wonderbaarlijk persbericht van datingapp Happn over populaire sterrenbeelden. In de app krijgen deze tien sterrenbeelden de meeste likes:

    Weegschaal, Kreeft, Vissen, Stier, Maagd, Tweelingen, Steenbok, Schorpioen, Waterman, Boogschutter.

    Happn meldde ook welke sterrenbeelden elkaar het vaakst wederzijds leuk vinden, dat zijn: 1. Kreeft & Leeuw 2. Ram & Leeuw 3 Tweelingen & Leeuw 4. Leeuw & Stier en 5. Leeuw & Maagd.

    Het is merkwaardig hoe vrolijk ik hiervan word. Hoewel ik niet in astrologie geloof, vind ik het toch wel leuk dat mijn sterrenbeeld bovenaan eindigt. Edda Heinsman vraagt of dit niet domweg komt doordat Weegschaal het meest voorkomende sterrenbeeld is. Volgt de top tien misschien gewoon de jaarlijkse geboortepatronen? Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een fijn overzicht waarop je per dag het aantal jarigen kunt zien. Het maximum ligt op 30 september met 44.034 jarigen: allemaal Weegschalen! Er zijn tegenwoordig relatief veel geboorten in de (na)zomer, een verschuiving ten opzichte van vijftig jaar geleden toen de piek in de lentemaanden lag.

    Foto door Jakub Pabis op Unsplash

    Voor ik ga rekenen aan precieze aantallen jarigen per sterrenbeeld, zoek ik wat meer informatie over sterrenbeelden en daten. Dan blijkt dat Happn al jaren dit soort berichten rondstuurt. In 2018: Kreeft past het beste bij alle andere sterrenbeelden, 2020: Steenbokken krijgen de meeste likes, Schorpioenen de meeste matches, 2022: Kreeften, Leeuwen en Tweelingen zijn het populairst. En ook andere datingapps zoals Tinder en Inner Circleoreren geregeld over welke sterrenbeelden het populairst zijn. Het is marketing en het werkt (en die datingapps kunnen natuurlijk beargumenteren dat de stand van de sterren nu eenmaal elk jaar verandert.)

    Hoe langer ik naar het bericht van Happn kijk, hoe meer vragen ik krijg. Zou elk sterrenbeeld even vaak op een datingsite zitten? Heb je meer of minder kans op een like als je je sterrenbeeld vermeldt? Hoe kan het in vredesnaam dat Leeuw niet in de top tien staat van meeste likes krijgen, maar wel de meeste wederzijdse likes heeft met vijf andere sterrenbeelden? Vinden Leeuwen elkaar niet leuk? En vooral: wie gelooft er in deze onzin?

    Net toen ik een heel cynische column hierover wilde typen, las ik in NRC een column van Tessa Sparreboom over mannen die vrouwen uitlachten omdat ze in astrologie geloven. Mijn hart brak een beetje toen ik las over de astrofysicus die een lezing voor leerlingen begon met een tirade over de onzin van de horoscopen en zo zijn publiek onmiddellijk kwijtraakte. ‘‘Ik ben een schorpioen’, zegt schoolverlater Nina […] ‘Dus ik dacht dat ik gewoon stoer was, en cool. Ben ik ook wel, maar ja, die vent zegt van niet.’’

    Iets zegt me dat die astrofysicus heel weinig likes zou krijgen op een datingapp.

    Deze column verscheen op 20 juni 2025 in de Volkskrant.

  • Ik had afspraken in Amsterdam op een dag dat de treinen staakten. Ik wilde mijn afspraken afzeggen, want het was meer dan twintig jaar geleden dat ik voor het laatst met de auto naar Amsterdam was gereden. Ik had namelijk nogal last van rijangst.

    Ik haalde mijn rijbewijs op mijn 19de. Tijdens mijn rijlessen zat ik doodsbang achter het stuur, terwijl de instructeur aanwijzingen mompelde die ik niet begreep. Toen ik mijn rijbewijs bij de tweede examenpoging haalde, was ik stomverbaasd. Mij? Ze lieten mij op de weg?

    De jaren daarna reed ik geregeld, maar de rijangst bleef. Ik was bang om een deuk te rijden in auto’s van anderen. Bang om te verdwalen. Bang om uit de bocht te vliegen. Bang dat anderen zich aan me ergerden. En het bangst van alles dat ik een fietser of voetganger zou aanrijden.

    Na een paar jaar vroeg ik een rijschool om opfrislessen, in de hoop dat dit zou helpen tegen mijn rijangst. Na een paar rondjes concludeerde de instructeur dat er niets mis was met hoe ik reed en dat ik het gewoon moest doen. Ik bleef het proberen, maar werd steeds banger. Tot mijn vriend op zijn 30ste zijn rijbewijs haalde en hij op de eerste dag soepeler bleek te rijden dan ik na tien jaar. Toen ben ik ermee gestopt. Gelukkig houd ik erg van het openbaar vervoer.

    Foto door Gabe Pierce op Unsplash

    Maar de laatste jaren kwamen er steeds meer redenen om toch weer te willen autorijden. Mijn dochters korfbalteam naar uitwedstrijden brengen. Mijn vriend ophalen na een marathon. Op bezoek bij vrienden die wonen op plekken waar geen trein of bus komt. Zieke familieleden kunnen helpen met transport.

    Twee bevriende veertigers zonder rijbewijs begonnen met rijlessen en moedigden mij aan om het ook weer op te pakken. En zo meldde ik me op mijn 45ste opnieuw bij een rijschool. En deze keer ging alles anders.

    Mijn instructrice snapte mijn angst en ongemak. De eerste les reed zij de wijk uit, zodat ik niet gelijk hoefde te klungelen onder het toeziend oog van alle buren. Voor het eerst kreeg ik een heus lesplan met helder omschreven leerdoelen. De feedback tijdens het rijden was volgens de didactische boekjes en de moeilijkheid werd stapje voor stapje opgebouwd. Ze liet me parkeren bijvoorbeeld eerst oefenen op een leeg terrein, daarna in een woonwijk en ten slotte bij een loeidruk winkelcentrum.

    Een andere instructeur van dezelfde rijschool zag dat laatste toevallig en had mijn instructrice erop aangesproken dat het gemeen was om een leerling te laten inparkeren in die chaos met overal fietsers en voetgangers. Maar voor mij was dit juist perfect, want nu kon ik oefenen wat ik het engst vond. Net zo lang tot ik wist dat ik het kon en niet meer bang was.

    En zo reed ik toen de treinen staakten rustig zelf met de auto naar Amsterdam. Na al die jaren eindelijk zonder angst. Ik zong keihard mee met mijn lievelingsband Pulp die na ruim twintig jaar met een nieuw album kwam: ‘Ain’t it time we started living?’ Het was een glorieuze comeback.

    Deze column verscheen op 13 juni 2025 in de Volkskrant.