Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • “Onderwijs is perfect voor de tweede helft van je leven.”

    Ze is nu wiskundelerares, maar eind jaren tachtig reisde Jantine Ruinard (47) de wereld over als fotomodel. Daarna werkte ze als boeker bij een modellenbureau, maar in 2005 begon het te kriebelen. Ze wilde iets nuttigs doen. Via haar zoon herontdekte ze haar oude liefde voor wiskunde. De tweedegraads lerarenopleiding op afstand was zwaar, maar sinds een paar jaar staat ze met veel plezier voor de onderbouw VMBO/HAVO/VWO op het Vlaardingse Groen van Prinstererlyceum.

    Ruinard was op de middelbare school goed in wiskunde. Ze was zelfs het enige meisje dat natuurkunde en wiskunde 2 deed. Toch vroeg nooit iemand of ze al eens aan een exacte studie had gedacht: “Achteraf vind ik dat zó raar. Dat geen docent tegen me zei dat ik dat zou kunnen.” Ze koos voor fysiotherapie aan de Haagse Academie voor Lichamelijke Opvoeding, het leek haar fijn om mensen te kunnen helpen.

    Hoe ben je ontdekt als fotomodel?
    Een jongen uit het dorp moest voor zijn school een foto-opdracht doen en ik hielp hem door te poseren. Hij vroeg daarna of ik de foto’s naar modellenbureau Intermodel in Rotterdam wilde brengen. Hij hoopte dat ze hem dan wilden huren. In de vakantie ging ik met zijn afdrukken naar dat bureau, ik liep gewoon binnen zonder afspraak. Er was toen net een modellenbureau uit Milaan op bezoek. Die Italiaanse meneer sprak me aan alsof ik een model was. Hoe lang was ik? Wanneer kon ik naar Milaan komen?

    Had je er zelf aan gedacht om model te worden?
    Nee, het kwam me ook helemaal niet uit. Ik had het naar mijn zin bij fysiotherapie. Eerst dacht ik dat ik modellenwerk als bijbaan kon doen. Maar voor ik het wist slokte het werk me op: een show in Düsseldorf, dan weer naar Tunesië. Het was niet te combineren met mijn studie en het was ook heel spannend om mee te maken. Ik dacht dat ik op den duur wel weer verder zou gaan met fysiotherapie. Maar na een paar jaar was alles weggezakt en ik zag er enorm tegen op om alles te herhalen. Dus dat werd hem niet.
    Alles kon ook altijd op het laatste moment veranderen. Dan werkte ik in Keulen en dan hoorde ik ‘s avonds dat ik de volgende ochtend een opdracht in Lille had. Dan moest ik maar zien hoe ik daar kwam. Na vijf en half jaar wilde ik meer regelmaat, gewoon een baan op een kantoor van negen tot zes met het weekend vrij. Een vriend was net zijn eigen bureau Max Models begonnen en vroeg me om daar boeker te worden. Zo bleef ik toch nog betrokken bij het glamourwereldje. Ik vond het contact met de klanten leuk en ook het begeleiden van beginnende modellen. Maar op een gegeven moment gaf het werk me niet meer genoeg voldoening. Dit wilde ik niet tot mijn 65ste te doen. Ik voelde heel erg de drang om betekenisvoller werk te doen.


    Jantine Ruinard op de cover van Libelle.
    Jantine Ruinard op de cover van Libelle.

    Dacht je toen gelijk aan onderwijs?
    Ik dacht nog even om terug te gaan naar fysiotherapie. Maar dat leek me toch geen goed idee voor het tweede deel van je werkzame leven. Het is een fysiek zwaar vak en je wordt zelf juist lichamelijk zwakker. En dan word je elke dag geconfronteerd met al die tekortkomingen, blessures en ellende die het lichaam kan overkomen. Dat leek me niet leuk. Onderwijs leek me veel vrolijker. Dat is misschien soms een beetje saaiïg, maar ik heb vroeger genoeg spannende dingen meegemaakt. Nu gaat het meer om de inhoud, en dat is op deze leeftijd een veel interessantere uitdaging.

    Waarom besloot je om juist wiskunde te gaan geven?
    Mijn zoontje was in die tijd zeven en had plezier in rekenen. Ik verzon sommen voor hem, dan vroeg ik x – 4 = 3, wat is x? Ik vond dat zó leuk om te doen. Toen ben ik voorzichtig uit gaan zoeken hoe ik wiskundelerares kon worden. Een avondstudie zat er met twee jonge kinderen niet in. Ik koos voor de lerarenopleiding via afstandsleren bij Windesheim-LOI.

    Hoe beviel het om wiskunde op eigen kracht te doen?
    Als mijn kinderen naar school waren, sloeg ik gelijk mijn boeken open. Als ze dan tijdens de lunchpauze ineens weer voor mijn neus stonden, duurde het even voor ik weer helemaal terug op aarde was. Ik moest bij mijn studie alles zelf doen. Als ik een docent mailde met een vraag, dan kreeg ik pas na twee dagen antwoord. In de tussentijd had ik dan al lang uitgezocht hoe het zat. Pas bij de tentamens in Leiderdorp ontmoette ik andere studenten. Daarna mailden we en overlegden we hoe je een bepaalde opgave moest aanpakken. Dat was wel een grote steun. Het was heel zwaar, 90% van de studenten viel af. Op een validatiecongres vroegen ze me later hoe dat kwam, was de opleiding misschien een beetje te moeilijk?

    En? Was hij te moeilijk?
    Ach, weet je wat die wiskundedocenten dachten? Ze wisten dat de afstandsstudenten 35-plussers zijn. Die wilden ze niet diezelfde kinderachtige stof geven als die kinderen die direct van de middelbare school komen. Ze wilden het een beetje spannender maken. Maar ze vergaten dat wij al ruim twintig jaar uit de schoolwiskunde waren. Ik moest eerst mijn niveau weer terugkrijgen op waar ik ooit geëindigd was in 6 VWO. Daar was ik een paar maanden mee bezig en dan wilden de docenten gelijk een enorme sprong maken naar HBO-plus. Daarnaast leer je als je boven de veertig bent minder makkelijk even iets uit je hoofd. En die grafische rekenmachine hadden wij nooit gezien. Pfoe! Dan moest je kijken hoe dat ding in hemelsnaam werkte.

    Wat verbaasde je het meeste toen je begon met lesgeven?
    Ik was gewend om te werken van negen tot zes. Op vrijdagmiddag om vier uur moest je bij Max Models nog even door. Je moest dan de boekingen voor het weekend én maandag doorgeven. Er moest dan echt een tandje bij. En toen kwam ik hier voor het eerst op school en zaten de leraren op vrijdagmiddag om twee uur te puffen dat ze nog een uur moesten. Toen vroeg ik me af wat een belachelijke ambtenarenmentaliteit dat was.
    Maar nu ben ik zelf hier en merk ik hoe enorm veel energie het onderwijs kost. Als ik zes uur les moet geven, dan heb ik tussen 8.15 en 14.05 uur twee kleine pauzetjes, daarin kun je net even naar de WC. Dan ben je daarna echt moe. Tijdens de les moet je er gewoon staan, je kan geen koffie halen, niet eten, niet even iets kopiëren. Er staat een groep voor je neus en je moet zó wakker zijn en helemaal bij. Op kantoor kom je er grieperig nog wel door op de automatische piloot. Voor de klas kan dat niet, daar moet je fit zijn.

    Wat vind je het leukste aan voor de klas staan?
    Als je ziet dat ze het snappen. En de humor die ze hebben, ze kunnen je ook heel goed typeren: je krijgt echt een spiegel voor gehouden. Het is natuurlijk hartstikke leuk als je bij het nakijken ziet dat iets dat je hebt uitgelegd goed gaat. Ik leer de brugklas bij het optellen van letterrekenen dat ze de gelijksoortige termen moeten omcirkelen, elke soort term met een eigen kleurtje. Als ze dat dan doen op de toets en het is allemaal goed… Vooral de meiden zijn daar zo keurig in, jongens zitten toch een beetje te krassen en friemelen. Ze kunnen dan zelf niet meer zien of iets een 9 of een y is. Terwijl je in de onderbouw een heel eind komt als je dingen netjes opschrijft en een beetje structuur en orde hebt.
    Ik wil mijn leerlingen het gevoel geven dat ze het kunnen op de repetitieweek, met alle sommen die ze geoefend hebben. Dat ze trots zijn op zichzelf, omdat ze iets kunnen. Ze moeten het leuk vinden omdat het lukt. Zelf vond ik dat bij wiskunde vroeger altijd heel fijn. Bij Frans kon je wel twee uur bezig zijn voor je die woordjes uit je hoofd kende. Bij wiskunde maakte je vijf opgaven, die kwamen uit en dan was je klaar. Dat is toch heerlijk? Bij de andere vakken is dat veel minder duidelijk.

    Wil je tot je 65ste voor de klas blijven?
    Ja! Er zijn nog zoveel mogelijkheden hier. Volgend jaar ga ik ook in het Engels lesgeven. Dat is natuurlijk ook wel een uitdaging. Ik ben net drie jaar bezig, maar word ontiegelijk gestimuleerd om cursussen te doen. Je wordt constant achter je broek gezeten. Maar ik ben pas net een beetje bijgekomen van die studie.

    Dit interview verscheen december 2012 in Nieuw Archief voor Wiskunde.

  • Deze column verscheen in de Volkskrant.

    Geachte manager van hotel De Biltsche Hoek,

    Laatst was ik op zoek naar een hotel in Utrecht, liefst lekker dichtbij de Domtoren. Toen belandde ik op uw website met foto’s van ruime kamers, een gezellige hotelbar en een uitnodigend zwembad. En dat alles “op een steenworp afstand van de bruisende stad Utrecht” zoals u op uw website schrijft. Dat moet dus wel heel dichtbij zijn. Want hoever kan een steenworp nou helemaal zijn?

    Zelf gooi ik (vanzelfsprekend) als een meisje en ik kom met een steen niet verder dan een meter of zeven. Ik zocht op wat het wereldrecord steenwerpen eigenlijk is. Helaas is daar weinig van bekend, het is niet zo’n populaire wedstrijdsport. In 1906 was steenwerpen voor het laatst een onderdeel op de Olympische Spelen. Toen haalde de Griekse atleet Nikolaos Georgantas goud met een worp van 19,925 meter. Dat is ook niet zo ver. Maar die worp was met een flinke steen van zes kilo, oftewel zo’n driehonderd hotelzeepjes.

    Laten we daarom aannemen dat u met uw steenworp de oude Noorse eenheid steinkast bedoelt. Daarvan denken historici dat het een afstand tussen de veertig en zestig meter is. Dus uw hotel ligt op een meter of zestig van de stad Utrecht. Dat betekent dat ik na een lange nacht in uw gezellige hotelbar de volgende dag kan kruipen naar de Domtoren.

    Tot mijn verbazing zag ik echter op de kaart dat uw hotel bijna zes kilometer van de Domtoren afligt. Dat is meer dan een uur kruipen! De Biltsche Hoek staat in in een uithoek van De Bilt (zoals de naam misschien al een beetje verraadde).

    Teleurgesteld besloot ik uw hotel niet te boeken. Als die steenworp niet klopt, dan zijn die kamers waarschijnlijk ook niet zo ruim en die hotelbar niet zo gezellig. Maar toen bedacht ik dat uw hotel misschien wel heel hoog is. Zó hoog, dat als je er een steen van afwerpt, je makkelijk de domtoren raakt. Hoe hoog zou De Biltsche hoek dan moeten zijn?

    Ik sloeg aan het rekenen. Om u te matsen nam ik aan dat er geen luchtweerstand is en dat er een supergoede werper op het dak van het hotel staat. Bij honkbal gooien de beste spelers de bal weg met een slordige honderdvijftig kilometer per uur.

    Met die snelheid kost het de bal 144 seconden om de afstand van uw hotel naar de Domtoren af te leggen (in het zeer hypothetische geval dus dat er geen luchtweerstand is). Om 144 seconden te vallen zonder de grond te raken, moet uw hotel dan ruim honderd kilometer hoog zijn. Honderd kilometer! Hoeveel kamers kunt u daarin kwijt? Daarbij vergeleken is zelfs de hoogste wolkenkrabber van Dubai een dwerg met een schamele achthonderd meter.

    Maar hoe meer ik er over nadacht, hoe minder waarschijnlijk het me leek dat er zo’n gigantisch hotel in Utrecht staat zonder dat ik het ooit gezien heb. Voor de zekerheid boekte ik een ander hotel. Dat lag op 48 meter van de Domtoren, een steenworp zeg maar. Al zeiden zij daar op hun website dan weer niets over.

    Verbaasde groet,

    Ionica

  • Deze column verscheen in Technisch Weekblad.

    Tijdens mijn afstuderen in Delft werkte ik aan kettingbreuken, een soort oneindige breuken. Regelmatig kreeg ik van geïnteresseerde werktuigbouwkundigen en andere ingenieurs vragen over fietsen en machines. Het duurde even voor ik begreep dat zij bij kettingbreuken dachten aan gebroken kettingen en niet aan breuken in de getaltheorie. Zo leerde ik dat er iets is dat erger is dan een vakterm gebruiken die mensen niet kennen: een woord gebruiken dat voor andere mensen een andere betekenis heeft.

    Elke ingenieur die wel eens een communicatiecursus heeft gevolgd, zal zijn best doen om jargon te vermijden. Maar minstens zo gevaarlijk zijn woorden die voor het algemeen publiek een andere connotatie hebben. Een voorbeeld: toen in 2009 emails van klimaatonderzoekers uitlekten, was er veel ophef over het woord “truc”. Sceptici lazen dat woord als “oplichterij” en zagen daarin het bewijs dat er gerommeld werd in klimaatonderzoek. Maar de wetenschappers gebruikten hier “truc” voor een slimme manier om data te combineren. Ze hadden niet eens door dat dit ook een soort jargon was.

    Het artikel Communicating the Science of Climate Change (Physics today, oktober 2011) riep klimaatonderzoekers op om hun ontdekkingen beter over te brengen naar een ongeïnteresseerd en slecht geïnformeerd publiek. De auteurs gaven onder andere een kleine tabel van woorden die leken anders lezen dan wetenschappers. Bij fout denkt de gemiddelde lezer bijvoorbeeld: “vergissing of onjuist”, terwijl de onderzoeker bedoelt: “hoever de schatting van de werkelijke waarde afwijkt”. Ze geven nog een paar voorbeelden en waarschuwen klimaatonderzoekers dat ze voortaan betere woorden moeten kiezen om te zorgen dat ondubbelzinnig helder is wat ze bedoelen.

    Hierdoor geïnspireerd schreef sterrenkundige Phil Plait een aanstekelijke blogpost (“Scientists are from Mars, the public is from Earth”). Hij schreef: “Communiceren is niet domweg informatie naar beneden gooien vanaf een toren. Het bestaat uit twee delen: een idee aan iemand presenteren en dat de ander die het begrijpt. Soms moeten we onze formulering aanpassen om te zorgen dat het tweede deel gebeurt. Anders schreeuwen we alle feiten in het heelal naar een lege kamer.”

    In de tientallen reacties daarop volgden nog veel voorbeelden van dubbelzinnige woorden. Bij theorie denkt de gemiddelde lezer “Oh, het is maar een idee, een vaag vermoeden. Mijn eigen mening is net zo belangrijk als dat theorietje van de wetenschap.” (Al hoor je dat zelden over de relativiteitstheorie. Misschien omdat leken daar minder bezwaren tegen kunnen verzinnen dan tegen de evolutietheorie.)

    Ik vroeg op twitter om meer van dit soort voorbeelden en mijn volgers kwamen met prachtige voorbeelden uit allerlei vakgebieden. Nuchter heeft in het ziekenhuis een andere betekenis dan daarbuiten. Leken associëren straling met gevaar. Wiskundigen denken bij K3, graaf en lichaam aan andere dingen dan de rest van Nederland. Grappig is x, voor wetenschappers een doodgewone variabele, maar een scholier schreef dat zij steeds aan een kusje dacht. Het meest schrijnende voorbeeld is “een positieve test” voor patiënten die dat interpreteren als goed nieuws, terwijl ze juist ziek blijken.

    Er zijn vast nog veel meer voorbeelden, dus we moeten voortaan nog beter op onze woorden letten.

  • Veroorzaken ijsjes verdrinkingen? Op TEDxDelft legde ik in zes minuten uit wat er allemaal mis kan gaan als je correlatie en causaliteit door elkaar haalt.