Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • De groeicurve is een probaat middel om jonge ouders de stuipen op het lijf te jagen

    Onze dochter Rifka was nog maar net geboren of de getallen vlogen ons om de oren. We telden haar plasluiers en hoe vaak ze aan welke borst dronk. Om de haverklap namen we haar temperatuur op en de kraamverzorgende tekende overal keurige grafieken van. Het belangrijkste meetgegeven was echter het gewicht van de baby. Toen Rifka een paar dagen achter elkaar 2.980 gram woog, staarde de kraamhulp bezorgd naar haar tabellen en grafieken. Het was de bedoeling dat de baby elke dag een beetje aankwam. Was er misschien iets mis met de borstvoeding? Ze belde een lactatiekundige. De verloskundige en het consultatiebureau kwamen net die dag op huisbezoek en even later had ik drie tegenstrijdige adviezen die me allemaal even vreselijk leken. Overmand door hormonen en moeheid kroop ik huilend onder mijn dekbed en overwoog om over te stappen op flesvoeding.

    Toevallig kwam mijn vriend in de supermarkt een bevriende huisarts tegen en zij spoedde zich naar mijn kraambed. Ze grinnikte dat ik normaal toch best goed was met meetonnauwkeurigheden. Ik besefte toch wel dat het eigenlijk niet zo slim was om een pasgeboren baby elke dag te wegen en vergaande conclusies aan die momentopnames te verbinden? Gewicht schommelt in de loop van de dag en het gaat om heel kleine verschillen. Eén plasluier voor het wegen en de baby lijkt tien gram afgevallen. Mijn vriendin stelde de vraag die meer waard is dan alle tabellen met getallen bij elkaar: Had ik het gevoel dat mijn baby tevreden was? Ja, dat dacht ik eigenlijk wel. Ze plaste en poepte goed, was helder als ze wakker was en lag verder gelukzalig te slapen. Ik besloot om rustig verder te gaan met de borstvoeding en even af te wachten.

    Inmiddels is mijn dochter een halve kilo aangekomen, kan ik weer redelijk rationeel nadenken en moet ik voorzichtig lachen om mijn eigen hormonale paniek. Bij het consultatiebureau kregen we bij ons eerste bezoek zelfs complimenten dat de baby zo’n keurige groeicurve volgde. Die curve is ook een probaat middel om jonge ouders de stuipen op het lijf te jagen. Vijf grafieken beschrijven welk gewicht een kind “moet” hebben bij een bepaalde leeftijd. De middelste grafiek geeft het gemiddelde gewicht, maar omdat sommige baby’s minder gemiddeld zijn dan anderen, liggen daaronder en boven nog vier verschillende krommen. Een fraai staaltje beschrijvende statistiek, dat zo gemaakt is dat 99% van de baby’s qua gewicht tussen de twee buitenste grafieken valt.

    Het is alleen wel belangrijk om dit soort plaatjes goed te interpreteren. Per definitie zal één op de honderd baby’s buiten de grafieken vallen, en hun ouders krijgen vaak te horen dat er iets mis is. Het kostte Aziatische vrienden veel moeite om het consultatiebureau duidelijk te maken dat het niet zo gek was dat hun baby ver onder het gemiddelde bleef, zelf waren ze immers ook een kop kleiner dan de gemiddelde Nederlander.

    Een paar jaar terug ging het bij mijn zoon ook niet zo soepel. Hij zat steeds op de onderste curve voor zowel zijn lengte als gewicht, waardoor we elke keer de vraag kregen of we hem wel genoeg te eten gaven. Tot hij als éénjarige ineens gemiddeld was qua gewicht, terwijl zijn lengte onder het gemiddelde bleef. Een verpleegkundige zei verheugd dat het geweldig was dat zijn gewicht eindelijk “normaal” was. Terwijl ik uit de combinatie van grafieken concludeerde dat mijn zoon op dat moment iets te zwaar was. Maar dat ging vanzelf over toen hij even later leerde lopen. Zoals het gelukkig meestal wel goed komt met baby’s, zelfs als ze niet in de voorgeschreven tabellen en grafieken passen.

    Dit bericht verscheen op 11 april 2015 in de Volkskrant

  • Op dit moment is Lowlands in volle gang. Ik ben er niet bij, maar ik vlooide het programma door om te kijken wat ik allemaal mis. Tevergeefs zocht ik naar het onderdeel Lowlands University dat ik in vorige jaren graag bezocht: colleges van vooraanstaande wetenschappers op allerlei gebieden.

    De rolverdeling was daarbij helder: de expert stond op het podium en het publiek mocht zitten en luisteren. Op de details was van alles aan te merken, zo was het wat potsierlijk dat een pedel met toga en staf de sprekers aankondigde (“Net als in het echt”, zei de organisatie). Maar het was vooral bijzonder dat een tent volstroomde met jongeren bij lezingen over quantummechanica of het Europees parlement.

    Dit jaar was het echter tijd voor vernieuwing en Lowlands’ universiteit is gesloten. In het nieuwe onderdeel Lowlands Science vertellen wetenschappers niet meer over hun vak, maar doen ze onderzoek mét het publiek. Pedagogen van de Universiteit van Amsterdam brengen in kaart hoeveel er gezoend, gesekst en geflirt wordt op het festival. Het Nederlands Forensisch Instituut onderzoekt hoe criminelen een lijk versjouwen (waarbij bezoekers kunnen kiezen of ze liever crimineel of lijk spelen). En zo zijn er een hele reeks onderzoeken waarbij het publiek zelf aan de slag moet om de wetenschap te helpen.

    Het past in een trend om “de gewone Nederlander” actief te betrekken bij de wetenschap. Niet toevallig is het programma op Lowlands mede samengesteld door de Nationale Wetenschapsagenda. Bij deze agenda mocht iedereen vragen indienen om zo mee te bepalen waar de wetenschap zich de komende jaren op moet richten. Eindelijk kwamen de wetenschappers eens uit hun ivoren toren en luisterden ze naar het gewone volk.

    Alleen bleek het vrij lastig om als buitenstaander een nieuwe vraag te stellen. Wetenschapsjournalist Marcel Hulspas concludeerde na het lezen van een deel van de inzendingen: “Er zit niks bij wat wetenschappers ook maar een minuut aan het werk kan houden.” Wiskundige K.P. Hart maakte een sardonische blog met ingezonden vragen waarop het antwoord al lang bekend is: Is 0,9999… gelijk aan één? Bestaat het getal nul? Is het aantal mogelijke DNA-combinaties eindig? (Driemaal is het antwoord: ja.)

    Zouden de samenstellers van de wetenschapsagenda iets anders verwacht hebben? Of wilden ze vooral mensen het gevoel geven dat hun stem gehoord is? Het idee dat iedereen mee moet kunnen praten over alles is naïef. Je kunt niets verstandigs zeggen over quantummechanica of het Europees parlement zonder dat je je eerst in het onderwerp hebt verdiept. Je kunt de gewone Nederlander wel écht betrekken bij wetenschap, maar dan is de onderwerpkeuze wat beperkt en kom je al snel uit op seks of misdaad zoals nu op Lowlands Science.

    Terwijl het ook zo fijn kan zijn om niet zelf mee te doen en te luisteren naar iemand die op een bepaald gebied beter is dan jij. Op Lowlands verwacht ook niemand dat De Jeugd van Tegenwoordig aan de eerste rij vraagt of zij misschien nog wat pakkende refreinen of goede beats hebben. Dat kunnen de mannen op het podium namelijk het beste. Zo is het ook met een groot deel van de wetenschap. En je neemt het gewone publiek juist serieus door dat toe te geven.

    Dit bericht verscheen op 22 augustus 2015 in de Volkskrant.

  • Op de foto klikken geeft een grotere versie. Fotograaf: Robert Lagendijk (VPRO)

    Sinds 2015 presenteert Ionica de Nationale Wetenschapsquiz van de NWO en VPRO. De Nationale Wetenschapsquiz is een programma waarin drie teams bestaande uit een kunstenaar en een wetenschapper het tegen elkaar opnemen in een quiz over alle velden van de wetenschap.

  • Wetenschapsjournaliste Ionica Smeets wist zich in een boekenclub te wringen en verbaasde zich over hoeveel ze daar leerde. Wat ontdek je door met anderen over een roman te praten? En wat maakt een boek nu precies goed?

    In 2007 hoorde ik een nieuwe collega zeggen dat ze die avond naar haar leesclub ging. Zoiets leek me al jaren ontzettend leuk, dus vroeg ik voorzichtig wat voor boeken haar club las en of er misschien nog een plekje vrij was. Een paar weken later zat ik in een vreemde huiskamer met zes onbekenden te praten over Tirza van Arnon Grunberg. Ik vond het onmiddellijk geweldig en inmiddels zijn die leden van de leesclub mijn vrienden. Na mijn komst is overigens besloten dat de leesclub “vol” was, dus ik ben zeer blij dat ik net op tijd ben binnengeglipt.

    De opzet van deze leesclub is tamelijk geniaal. Om de beurt is één iemand de leesdictator en die bepaalt welk boek iedereen leest. Er is echter -ver voor mijn tijd- een soort schijndemocratie ingevoerd om te voorkomen dat de leesdictator een boek kiest dat iedereen haat. Nu geeft de dictator een lijstje van drie boeken en stemt de groep over wat ze wil lezen. Als er geen duidelijke winnaar is, dan beslist de dictator. Als tegenprestatie moet hij of zij voor de hele club koken en voorbereiden hoe we over het boek praten.

    Iedere dictator pakt dit anders aan. Eén man is steeds zo druk bezig met enorm lekker koken, dat hij vergeet om nog wat vragen over het boek te verzinnen. Anderen laten ons complete rollenspellen doen waarbij we elk in de huid van een personage kruipen of geven ons kaartjes met vragen als Welk gedeelte van het boek zag je het meest voor je?. En bij De walgvogel van Jan Wolkers organiseerde de leesdictator een heuse wandeling langs plekken uit het verhaal.

    Ook de keuze van de boeken gaat alle kanten op. We lezen klassiekers als Rabbit, Run van John Updike, maar ook bestsellers als Het diner van Herman Koch. Het aardige van een leesclub is dat je dingen leest die je anders nooit zou pakken. En dat je boeken uitleest die je normaal na tien pagina’s zou wegleggen. The sound and the fury van William Faulkner had ik bijvoorbeeld nooit uitgelezen zonder de groepsdruk van de leesclub. Het boek begint met tientallen pagina’s onsamenhangende flarden uit het brein van de verstandelijk gehandicapte Benjy en pas verderop in het boek vallen dingen langzaam op hun plaats.

    Leermomenten

    Het lezen van bijzondere boeken is nog maar één van de voordelen van een leesclub. In de loop van de jaren heb ik allerlei dingen geleerd doordat ik avonden lang met anderen over romans praatte. Het eerste, en de grootste winst, is dat ik meer dingen mooi vind dan vroeger, doordat ik begrijp hoe anderen ze zien. Eén van de eerste boeken die ik met de club las was The inheritance of loss van Kiran Desai. Ik vond de ellenlange natuurbeschrijvingen niet om door te komen, maar anderen bleken die juist prachtig te vinden. Zij werden door die beschrijvingen het verhaal ingezogen, omdat ze helemaal voor zich zagen hoe de hoofdpersonen leefden. Als ik nu in een ander boek zoiets lees, dan denk ik “Ida zou dit heel mooi vinden” en dan vind ik dat soort passages gek genoeg ook ineens mooi.

    Het tweede dat ik leerde, is dat iedereen iets anders uit hetzelfde verhaal haalt. Natuurlijk wist ik dat op een abstract niveau al lang, maar je krijgt het zelden zo onder je neus gewreven als in een urenlange discussie over de kwaliteiten van een boek. Onze leesclub is vrij divers en iedereen let op andere details. Huisartsen diagnosticeren enthousiast stoornissen van personages, taalkundigen ontdekken subtiele metaforen en ik ben als enige enthousiast als er een leuk getal genoemd wordt. Ook opvallend is hoe belangrijk identificatie is. Zodra een personage of situatie in een boek herkenbaar is, scoort een boek gelijk een stuk hoger. Dat was heel duidelijk zo bij Sprakeloos van Tom Lanoye, over het sterven van zijn moeder. Eén iemand uit de leesclub herkende veel van het afscheid van zijn eigen moeder en vond het een fenomenale roman. Hij werd bijna boos toen ik, nog in het gelukkige bezit van mijn moeder, kritiek op het boek durfde te geven.

    Een derde inzicht is hoe wankel je eigen mening blijkt. Aan het eind van de avond doen we altijd een rondje waarbij iedereen het boek een rapportcijfer geeft. Eén man begint daarbij steevast met een inleiding als: “Toen ik hier naartoe fietste dacht ik aan een 6, maar na de discussie neig ik naar een 8.” Het gebeurt mij ook regelmatig dat ik een boek maar zo-zo vind, tot anderen aanwijzen wat er allemaal goed aan is. Andersom kan ook: dat ik een boek geweldig vond tot de rest me attendeert op de gaten in het plot en de belabberde stijl. Over smaak valt dan niet te twisten, argumenten helpen blijkbaar wel.

    Soms vraagt onze leesclub zich af of we wel serieus genoeg zijn. Onze bijeenkomsten, zo’n vijf keer per jaar, zijn in de eerste plaats erg gezellig. Zou het niet beter zijn om louter Nobelprijswinnaars te lezen? Moeten we niet langer praten over de thema’s in het werk, verborgen symboliek of het doel van de hoofdpersoon? Maar dan nemen we snel nog een glas wijn en gaan vrolijk verder over of wij het boek nu goed vonden of niet.

    Wat is een goed boek?

    Het blijkt lastig om grip te krijgen op wat een boek goed maakt. Sommige leden van de club letten erg op stijl (niet geheel toevallig zijn dat de taalkundigen), anderen zijn gevoeliger voor plot en personages. Is een boek waar je tegenop ziet om verder te lezen automatisch slecht? Soms leest iedereen een boek lekker snel uit, maar vinden we het desondanks geen van allen echt goed (sorry Herman Koch). Soms moeten we onszelf steeds dwingen om verder te lezen, maar zijn we uiteindelijk toch enthousiast (well done, Faulkner).

    Ik heb ontdekt wat een boek voor mij goed maakt toen de bibliothecaresse uit onze club kaartjes maakte met vragen die ze op haar werk aan kinderen stelt. Eén van de vragen was: “Wat zou je veranderen aan het boek als jij de schrijver was?” Die avond antwoordde ik “Niets.” En op de terugweg op de fiets bedacht ik dat dit mijn definitie van een goed boek is. Als je er niets uit zou willen schrappen, niets aan zou willen toevoegen en geen letter zou willen veranderen. Als het onvermijdelijk is dat een boek precies zo is zoals het is. Dan is het goed. Dat denk ik nu tenminste, maar misschien verander ik na een avond discussiëren nog van mening.

    ***

    Het favoriete boek van mijn leesclub

    In de loop der jaren scoorde The road van Cormac McCarthy het hoogste bij onze boekenclub. Een vader trekt met zijn zoontje door een apocalyptisch landschap en het is (zeer kort samengevat) één grote bak ellende. Maar wat een prachtig boek. We lazen het in 2008 en het zegt iets over de kracht van het verhaal dat ik nog precies weet hoe naar ik me voelde tijdens het lezen. Eén iemand uit mijn leesclub stond destijds zelfs in de supermarkt flessen water te kopen voor als er een ramp zou gebeuren, zoveel invloed had het verhaal op haar. Het knappe van McCarthy is dat hij heel veel dreiging tussen de regels door laat voelen en allerlei dingen niet expliciet beschrijft. Daardoor kan elke lezer de details anders invullen. Zo bleken we heel verschillende ideeën te hebben over hoe de zoon in het verhaal eruit zag en hoe oud hij was. Maar boven alles heeft The road zowel een geweldige stijl, pakkende personages en genoeg materiaal om een lange avond over te praten.

    Dit bericht verscheen op woensdag 8 juli 2015 in de Volkskrant.