Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor vroegtijdig overlijden?

    1. Weinig sociale steun 2. Sociale isolatie 3. Roken 4. Eenzaamheid 5. Overmatig alcoholgebruik 6. Lichamelijke inactiviteit 7. Overgewicht 8. Aanbevolen medicatie niet innemen 9. Luchtvervuiling

    Deze vraag stelde sociaal psycholoog Tila Pronk maandag tijdens de opening van de Nationale Wetenschapscommunicatiedag aan de zaal. Wie dacht dat roken in de top drie stond? Heel veel handen vlogen omhoog. Alcoholgebruik? Ook flink wat handen. Luchtvervuiling? Niet zoveel handen. Overgewicht? Heel veel handen. Sociale isolatie? Wat handen, waarschijnlijk vooral omdat de lezing van Pronk eerder al ging over het belang van sociale verbinding.

    Toch kwam het als een verrassing toen Pronk onthulde dat de risicofactoren al op de juiste volgorde staan, met weinig sociale steun als grootste risicofactor en luchtvervuiling als kleinste (van deze lijst). We hadden het gezondheidsgevaar van overgewicht zwaar overschat en het effect van sociale factoren schandelijk onderschat. En wij bleken niet de enigen waarbij dit misging.

    Pronk liet de resultaten zien van een eerder dit jaar verschenen studie. Daarin moesten duizenden deelnemers deze negen risicofactoren ordenen. Roken eindigde op één, gevolgd door overgewicht en alcoholgebruik. Helemaal onderaan de lijst bungelden respectievelijk sociale isolatie, eenzaamheid en weinig sociale steun.

    Maar goed, dit is natuurlijk ook niet de expertise van de bezoekers van een wetenschapscommunicatiedag of van willekeurige burgers. Zoiets moet je vragen aan mensen die in de zorg werken. Dat bleek ook gedaan, Pronk toonde de resultaten van een soortgelijk onderzoek onder zorgmedewerkers. Hun top drie: roken, lichamelijke inactiviteit en overmatig alcoholgebruik. Zij zetten sociale isolatie, te weinig sociale steun en eenzaamheid op 5, 6, en 7. Iets beter dan mensen buiten de zorg, maar nog steeds een onderschatting van het belang van deze sociale factoren.

    Foto door Markus Spiske op Unsplash

    Tila Pronk vertelde dat ze soms jaloers kijkt naar alle organisaties en campagnes die er zijn om mensen aan te zetten om gezonder te eten, minder te drinken en meer te bewegen. (Kleine terzijde: er valt ook het een en ander aan te merken op die campagnes. Zo merkte socioloog Jeroen van der Waal op diezelfde wetenschapscommunicatiedag op dat ze vaak bedacht worden door theoretisch opgeleiden, terwijl het merendeel van de bevolking praktisch opgeleid is. En de makers komen dan met ideeën die niet zo goed werken buiten hun eigen bubbel, zoals dure groene asperges aanbevelen als gezonde groente in plaats van de veel gangbaardere sperziebonen. Hij waarschuwde: ‘Als wij [theoretisch opgeleiden] enthousiast zijn over iets, is dat vaak een eerste teken dat het leeuwendeel van de samenleving er níét enthousiast over zal zijn.’)

    Burgers en zorgmedewerkers zien roken, alcohol, overgewicht en te weinig bewegen dus als de grootste risicofactoren. Problemen waarvan de verantwoordelijkheid vooral bij het individu wordt gelegd, dat zijn gedrag en levensstijl moet aanpassen. Terwijl sociale factoren in werkelijkheid veel belangrijker zijn – en die zijn de verantwoordelijkheid van iedereen in de samenleving.

    Deze column verscheen op 10 oktober 2025 in de Volkskrant.

  • Is dit een goed moment om met kritiek op wetenschap te komen? Wetenschap staat al zo onder druk, met talrijke bedreigingen aan het adres van wetenschappers die zich uitspreken over beladen onderwerpen als klimaat of migratie, en populistische politici die onwelgevallig onderzoek proberen te ondermijnen. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen waarschuwde in mei dat de Nederlandse academische vrijheid in gevaar is.

    En dan komt Volkskrant-collega Stan van Pelt juist nu met een boek Sloppy Science, over allerlei vormen van wetenschapsfraude. Het geeft een lang en deprimerend overzicht van onderzoekers die sjoemelen met data, metingen vervalsen of complete resultaten verzinnen. Het gaat maar door, in allerlei vakgebieden en door de eeuwen heen. Van Pelt citeert fraudejager Nick Brown, die terecht opmerkt: ‘Slordige wetenschapsloppy science, vind ik een veel te zacht eufemisme – het is gewoon slechte wetenschap.’

    Van Pelt maakt goed duidelijk hoe fraude voor sommige wetenschappers aantrekkelijk wordt door de hoge druk, felle concurrentie, financiële belangen en haperende controlesystemen. Laat ik voor de zekerheid benadrukken dat verreweg de meeste wetenschappers níét frauderen, net zoals de meeste mensen ook niet graaien uit de kas van hun voetbalclub of rommelen met hun toeslagen. Maar mensen blijven mensen, en ook in de wetenschap worden fouten gemaakt. Soms per ongeluk, soms expres. Er moeten goede systemen zijn om fouten te corrigeren.

    Foto door Nathan Dumlao op Unsplash

    Sloppy Science beschrijft hoe die systemen ontbreken. Ik schrok er bijvoorbeeld van toen ik las dat ‘veel (wetenschappelijke) tijdschriften geen duidelijke procedures hebben voor fraudeklachten’. Ik zocht vervolgens op sites van tijdschriften waarin ik regelmatig publiceer. Stuk voor stuk hadden ze uitgebreide richtlijnen opgesteld waaraan een auteur zich moet houden bij het indienen van een artikel, en teksten over de manier waarop het artikel zal worden beoordeeld. Maar ze hadden geen of vage informatie over wat er gebeurt als een artikel ná publicatie niet blijkt te kloppen. Ter vergelijking: de Volkskrant heeft een openbaar protocol waarin staat hoe de redactie verschillende soorten fouten rectificeert.

    Soms wordt beweerd dat wetenschap een zelfreinigend systeem is, dat fouten onvermijdelijk vanzelf aan het licht komen en worden gecorrigeerd door nieuw onderzoek. Dan denk ik altijd even aan mijn zelfreinigende oven. Die neemt doorgaans zelf nogal weinig initiatief tot reinigen en heeft daarbij flink wat hulp van mij nodig. En ik ben dan weer nogal druk met allerlei andere dingen en vergeet het ook. Tot ik visite krijg die me erop wijst dat het ruitje van mijn oven wel erg ondoorzichtig is of iets mompelt over de aangekoekte rommel op de bodem. Dan sta ik de dag erna mijn oven te boenen.

    De metafoor gaat, zoals zo vaak, niet helemaal op. Maar net zoals mijn oven heeft de wetenschap flink wat hulp nodig bij het zelfreinigen. Dus is het juist goed dat Van Pelt schrijft over sloppy science, omdat wetenschap nog beter kan en moet. Zoals hij meldt in zijn inleiding: ‘Verbetering begint bij eerlijk en transparant zijn over gemaakte fouten, daarvan te leren en gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor de reputatie van de wetenschap.’

    Deze column verscheen op 3 oktober 2025 in de Volkskrant.

  • Mijn jeugdvriendin Cristel Stolk had een prangende wiskundige vraag voor me. Een tijdje terug stond er een enorme pot met olijven in de etalage van haar favoriete delicatessenzaak. Klanten mochten raden hoeveel olijven in de pot zaten en wie het dichtst bij het juiste aantal zat, won een pakket vol lekkere dingen. Cristel was nooit dol op wiskunde, maar ze wilde deze wedstrijd heel graag winnen. Ze schatte hoeveel lagen olijven er in de pot lagen, telde hoeveel ze er langs de rand zag liggen en deed zelfs nog iets met pi. Ze kwam op een schatting van 665 olijven. Helaas bleken het er later meer dan duizend te zijn.

    Nu vroeg Cristel aan mij, haar hartswiskundige: ‘Hoe kan ik zo’n wedstrijd een volgende keer winnen?’ Tot mijn grote schande moest ik bekennen dat ik zelf nog nooit zo’n schattingswedstrijd had gewonnen, terwijl ik toch best vaak heb meegedaan. Laatst nog kon ik een hotelovernachting winnen door te schatten hoeveel snoepjes er in een grote pot zaten. Mijn aanpak was grofweg die van Cristel: eerst schatten hoeveel snoepjes er ongeveer in één laag zitten en dan tellen hoeveel lagen er op elkaar liggen. Alleen werkt dat helemaal niet zo goed, omdat snoepjes (of olijven) doorgaans schots en scheef door elkaar liggen en niet in keurige lagen.

    Maar nu Cristel me de vraag had gesteld, dacht ik er voor het eerst rustig over na en besefte ik dat de clou zit in hoeveel ruimte een bepaalde vorm inneemt. Een paar jaar geleden schreef ik een column over het feit dat bollen die je in een vat gooit en vervolgens een beetje schudt ongeveer 64 procent van de ruimte vullen. Dus als je een vat van 10 liter hebt met bolletjes erin, dan heb je ongeveer 6,4 liter aan bolletjes. En als je weet hoe groot elk bolletje is, dan kun je keurig berekenen hoeveel bolletjes er in het vat zitten.

    We weten ook dat vervormde bollen meer ruimte vullen als je ze lukraak in een vat gooit: M&M’s vullen bijvoorbeeld 68 procent van de ruimte en een soort sigaarvormpjes blijken de best mogelijke oplossing en vullen liefst 74 procent van de ruimte.

    Foto door Christine Tan op Unsplash

    Dit is wat Cristel en ik de volgende keer moeten doen om te winnen:

    • Schat hoe groot het volume van de pot is. Dat doe je het beste door de hoogte en de straal elk los te schatten en dan het volume te berekenen als pi maal straal maal straal maal hoogte. (Als het een cilindervormige pot is; Cristel mag me bellen voor andere vormen.)

    • Schat of de olijven (of snoepjes, maar ik houd het hierna even op olijven) meer lijken op bollen die 64 procent van de ruimte vullen of op sigaartjes die 74 procent van de ruimte vullen. Ik zou voor olijven gokken op 72 procent, omdat ze ook nog een beetje kunnen indeuken.

    • Bereken met de informatie uit de vorige twee stappen wat het totale volume aan olijven in de pot is. Schat wat het volume van één olijf is (of meet dit thuis even op met de aloude wet van Archimedes).

    • Vul als antwoord in: het totale olijvenvolume uit stap 3 gedeeld door het volume van één olijf uit stap 4 (afgerond op het dichtstbijzijnde gehele aantal).

    Laat al die prijzen maar komen!

    Deze column verscheen op 26 september 2025 in de Volkskrant.

  • Mijn gewicht volgt al ruim twintig jaar lang een sinusgolf. Tijdens mijn studententijd kwam ik stukje bij beetje aan, tot ik meer dan 10 kilo te zwaar was en besloot om er iets aan te doen. Maanden lang telde ik precies wat ik at en hoeveel ik bewoog en heel geleidelijk viel ik af tot ik op een gezond gewicht was. Daarna bleef ik niet meer de hele tijd alles bijhouden en na verloop van tijd kwam ik langzaam weer kilo voor kilo aan. Tot ik op een gegeven moment vond dat ik echt te zwaar was en weer alles netjes ging tellen. En dit dan in een almaar herhalende loop, met tussendoor ook nog twee zwangerschappen.

    Natuurlijk heb ik me verdiept in de definities van een gezond gewicht. In 2021 schreef ik al eens over de wiskundige bezwarentegen het gebruik van BMI als enige grens voor een gezond gewicht. Ik spelde de richtlijn overgewicht en obesitas bij volwassenen, die werkt met heldere categorieën gebaseerd op BMI, buikomvang én andere aandoeningen. En volgens die heldere categorieën ben ik op dit moment te zwaar, met een licht verhoogd gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico.

    Ik doe echt mijn best om gezond te leven. Ruim twee ons groente en twee stuks fruit? Haal ik elke dag. Ook zit ik ruim boven de bewegingsrichtlijn van 150 minuten fysieke inspanning plus twee keer spier- en botversterkende activiteiten per week. Maar als ik niet precies bijhoud wat ik eet en hoeveel ik beweeg, dan kom ik onherroepelijk langzaam aan. Tegelijk wil ik niet levenslang elke dag mijn calorieën tellen, omdat het nogal veel gedoe is en ik het ook een bizar voorbeeld vind om aan mijn kinderen te geven. Waren er maar wat simpele vuistregels waarmee het lukt om op gewicht te blijven.

    Foto door Diana Polekhina op Unsplash

    Vorige week stond in de rubriek ‘Beter leven’ een interessant stuk: Eet niet ‘te vaak’ ongezond, luidt het bekende advies. Maar wat is ‘te vaak’? Inderdaad: hoe weet je zonder precies te tellen of die ene brownie of dat frietje nog in een gezond leefpatroon past? Helaas kwam daar geen eenduidig antwoord op, maar ik leerde wel dat het Voedingscentrum adviseert om minstens 85 procent van je energiebehoefte uit de schijf van vijf te halen. En dat de gemiddelde Nederlander op 37 procent zit.

    Nieuwsgierig naar hoe ik hierop scoorde installeerde ik Mijn Eetmeter van het Voedingscentrum en telde maar weer eens wat ik allemaal at. Het goede nieuws: van de negentien producten die ik die dag at, stonden er zeventien in de schijf van vijf: bijna 90 procent. Het slechte nieuws: de twee andere producten waren samen goed voor 35 procent van mijn calorieën. Zo kwam die dag toch slechts 65 procent van mijn eten uit de schijf van vijf. En dat terwijl ik echt het gevoel had dat ik goed bezig was, en daarom best een brownie verdiende.

    Toen ik ’s avonds in bed wat verdrietig hierover vertelde aan mijn vriend, antwoordde hij dat ik toch ook wel wist dat er bij overgewicht allerlei andere factoren spelen dan alleen voeding en beweging. ‘Waarom ga je niet naar de huisarts voor advies, dát verdien je nog veel meer dan een brownie.’ Hij had gelijk. Komende week ga ik na twintig jaar worstelen voor het eerst om hulp vragen.

    Deze column verscheen op 19 september 2025 in de Volkskrant.