Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Vorige week vonden we ineens De Telegraaf in plaats van de Volkskrant in onze brievenbus en zo kreeg ik eens een inkijkje in een andere wereld. Er stond groot wetenschapsnieuws op de voorpagina: ‘Buitenaardse ‘oceaan vol leven’ ontdekt’. Het bijbehorende artikel ging over planeet K2-182b en dat wetenschappers aanwijzingen hadden gevonden dat er daar gassen voorkomen die op aarde alleen door levende wezens worden geproduceerd. De Telegraaf schreef: ‘Het is opnieuw een grote stap in ons besef dat wij blijkbaar niet de enigen zijn in het heelal. Dit kan weleens het omslagpunt zijn, zeggen experts.’

    Die experts worden opgevoerd met tweedehandscitaten. Vertalingen van wat de verantwoordelijke onderzoeker eerder zei in The Daily Mail en zijn eigen ronkende persbericht, zoals: ‘Gezien alles wat we weten over deze planeet, is het een […] wereld met een oceaan vol leven.’ Als tweede expert duikt astronaut André Kuipers op, met citaten uit een twee jaar oud interview. Destijds waarschuwde Kuipers bij een soortgelijke aankondiging dat je nog helemaal niet kon spreken van de ontdekking van leven, dat daarvoor nog veel meer onderzoek nodig was. Helemaal waar, en als dat zo is, moet je dit wankele nieuws dan wel op de voorpagina zetten?

    Op de site van De Telegraaf (ik zat er inmiddels lekker in) stond ook nog een video met als titel: ‘Als je dit vindt, heb je zeker te maken met aliens’. Hierin legt Rob van den Berg van Sterrenwacht Sonnenborgh keurig uit dat we nog niet zeker weten of die gassen daadwerkelijk voorkomen bij deze planeet en dat zelfs als dit zo is, dit nog niet betekent dat die gassen afkomstig zijn van buitenaards leven.

    Ik vroeg me af hoe deze video aan zijn titel kwam, tot Van den Berg vertelde dat áls je op een verre planeet luchtvervuiling van fabrieken zou vinden, je dan zeker weet dat je met aliens te maken hebt. En dat wordt dan de titel van de video, chapeau. De berichtgeving in De Telegraaf was overigens nog ingetogen vergeleken met de Britse krant The Sun die bijna de hele voorpagina inruimde voor ‘Planet of the plankton’ en koppen als: ‘Boffins say E.T discovery ‘enormous’’.

    Gelukkig beschreef George van Hal in deze krant uitstekend hoeveel onzekerheden er nog rond deze ontdekking zitten en belde hij zelf met experts voor hun oordeel over dit nieuws, zoals sterrenkundige Ignas Snellen, die zei: ‘Dit is onverantwoordelijke onzin die het vak schade zal berokkenen.’ Ook NRC had een glashelder artikel, waarin astrobioloog Inge Loes ten Kate kritiek heeft op hoe mogelijke aanwijzingen voor buitenaards leven groot naar buiten worden gebracht, niet alleen door media, maar ook door wetenschappers in hun persberichten en interviews.

    Vorig jaar deed ik – net als Inge Loes ten Kate – in Leiden mee aan de workshop Breaking News: We Found Extraterrestrial Life!, waar sterrenkundigen, journalisten, communicatieonderzoekers en allerlei anderen nadachten over hoe we dit soort opgeklopt nieuws kunnen voorkomen. Vaak krijgen de media de schuld. Maar 1.729 keer kwalijker dan Telegraaf-journalisten die nieuws gemakzuchtig overtypen zijn wetenschappers die, zoals deze Britse sterrenkundige, hun resultaten flink aandikken in persberichten, interviews en persconferenties. Zij weten dondersgoed dat de media vervolgens zullen ontploffen.

    Deze column verscheen op 25 april 2025 in de Volkskrant.

  • Drie ter dood veroordeelde gevangenen wachten elk in een eigen cel op hun executie. (Dit is een wiskunderaadsel, geen nieuw plan van de PVV of een bericht uit de Verenigde Staten.) De gouverneur besluit om een van hen gratie te verlenen omdat het Pasen is. Hij schrijft hun namen op drie briefjes, schudt ze door elkaar en trekt blind de naam van de gelukkige. Hij belt de gevangenisbewaker met het nieuws en vraagt haar dit nog een paar dagen geheim te houden.

    Dit gerucht bereikt de gevangenen die we vanaf nu A, B en C zullen noemen. Gevangene A smeekt de bewaker om informatie. Die weigert hem te vertellen wie er gratie krijgt. ‘Maar’, vraagt gevangene A haar dan: ‘Je kunt me toch wel vertellen wie van de twee anderen geëxecuteerd zal worden. Als B gratie krijgt, noem je C. Als C gratie krijgt, noem je B. En als ik gratie krijg, gooi je een muntje op om te kiezen tussen B en C.’

    ‘Mooi niet, als je mij een muntje ziet gooien, dan weet je dat jij gratie krijgt’, antwoordt de bewaker. ‘Zeg dan nu niets’, oppert de gevangene, ‘maar vertel het me morgenochtend.’ De bewaker denkt erover na en ze ziet niet in hoe deze informatie A zou kunnen helpen. De volgende ochtend fluistert zij hem toe dat B geëxecuteerd zal worden. A is zeer in zijn nopjes. Het gaat nu tussen hem en C. Dus waar hij eerst een kans van 1/3 had op gratie, denkt hij dat zijn kans om te overleven nu is gestegen naar 1/2.

    Wat de bewaker niet wist, is dat de gevangenen met elkaar kunnen communiceren. A geeft het nieuws via klopsignalen op de waterleiding door aan C. Die redeneert net als A dat zijn kans op overleven nu 1/2 is. De vraag is: klopt de redenering van deze gevangenen? En zo nee: hoe hadden ze dan hun kansen op gratie moeten uitrekenen?

    Dit is een oud raadsel, wiskundige Martin Gardner publiceerde het in 1959 in zijn legendarische column Mathematical Games in het tijdschrift Scientific American. Ik kwam het laatst weer tegen toen ik me verdiepte in de geschiedenis van het al even legendarische driedeurenprobleem. Het gevangenenraadsel is namelijk wiskundig gezien precies hetzelfde als dit tegenintuïtieve probleem.

    Het (voor veel mensen verrassende) juiste antwoord is dat gevangene A een kans van 1/3 op gratie heeft en gevangene C een kans van 2/3. Gevangene A krijgt geen extra informatie over zijn eigen kansen, hij zal altijd B of C te horen krijgen van de bewaker. In beide gevallen blijft zijn kans om gratie te krijgen 1/3, onveranderd ten opzichte van het begin. En omdat de kansen op moeten tellen tot 1 en B gegarandeerd geëxecuteerd wordt, stijgt de kans op gratie voor C tot 2/3.

    Voor wie dit moeilijk te geloven vindt, op internet zijn velelangere uitleggen te vinden, en voor de liefhebber zijn er ook allerlei andere puzzels en problemen met gevangenen. Het is mij eigenlijk een raadsel waarom zoveel brave wiskundigen een voorliefde hebben voor dit soort lugubere vraagstukken.

    Deze column verscheen op 18 april 2025 in de Volkskrant.

  • Aan de eettafel vertelde ik over een challenge waarbij mensen dertig dagen achter elkaar dezelfde jurk dragen. Mijn puberzoon rolde met zijn ogen en zuchtte dat het echt supergênant zou zijn als ik dertig dagen hetzelfde zou aantrekken. Ik vertelde hem maar niet dat ik de jurk al had besteld.

    Er zit een aantal ideeën achter wekenlang elke dag hetzelfde kledingstuk dragen. Minder nadenken over wat je aandoet. Minder kleding nodig hebben. Minder tijd bezig zijn met de was (al mag je het kledingstuk tijdens deze challenge wel wassen als het nodig is). Beseffen dat de meeste mensen helemaal niet zo op je letten. Hoe meer ik erover nadacht, hoe aantrekkelijker ik deze challenge vond. En dus besloot ik het te proberen: dertig dagen achter elkaar dezelfde zwarte jurk dragen, steeds minstens acht uur per dag. Maar ook dit vertelde ik niet aan mijn zoon.

    Dag 1 Op een podium met de jurk en een mooi jasje erover. Prima start.

    Dag 4 Zonder jasje of vestje staat de jurk eigenlijk niet zo elegant.

    Dag 6 Lichte zweetgeur. Jurk ’s avonds in de wasmachine, volgende ochtend is hij droog.

    Dag 8 Weekend blijkt ineens lastig. Geen zin in een panty, dus dan maar een legging. Lelijk vest erover en vrezen dat ik verander in gek kattenvrouwtje. Vest weer uit want te warm in de zon.

    Dag 9 Een universiteitshoodie over de jurk voor de staking tegen onderwijsbezuinigingen. Trui over een jurk, dat deed ik nog nooit.

    Dag 10 Nu maar eens een bloesje onder de jurk. Complimentje van modebewuste collega.

    Dag 11 Vertel een vriendin dat ik voor de elfde dag dezelfde jurk draag. Ze antwoordt: ‘Dat is bijna een religie.’

    Dag 16 Belangrijke bijeenkomst met hoge bestuurders, met gouden hakken en een sjiek jasje past de jurk daar prima tussen.

    Dag 19 De jurk als uniform bevalt me uitstekend. Na werk hang ik hem uit en schiet in een comfortabel huispak.

    Dag 20 Het is lente, prachtig weer en ik doe een zwarte jurk aan. Met een gekleurde broche die al jaren ongebruikt in mijn nachtkastje lag, wordt het toch een vrolijke outfit.

    Dag 22 Vriend vraagt of ik dat jurkje gisteren niet ook aan had.

    Dag 26 Nachtje weg en waar ik normaal een complete schone outfit meeneem, gooi ik nu alleen schoon ondergoed en panty’s in mijn tas.

    Op dag 30 maak ik de balans op. De afgelopen weken dacht ik toch best veel na over wat ik zou aantrekken, omdat ik het saai vond om steeds precies hetzelfde te dragen. Maar nieuwe combinaties maken met kleding die ik al had, lukte heel goed.

    Een grote eyeopener is dat ik de jurk zo weinig hoefde te wassen: gemiddeld eens per week. Elke dag luchten en soms een kledingroller of stoomapparaat erover waren genoeg. Dit betekent dat ik op reis voortaan veel minder kleding ga meenemen. En nette kleding gelijk na werk uithangen, houd ik er ook in.

    Maar de belangrijkste les is dat de meeste mensen inderdaad nauwelijks bezig zijn met hoe ik eruitzie. Die avond vraag ik mijn zoon of hem de afgelopen weken iets is opgevallen aan mij. Welnee: helemaal niets.

    Deze column verscheen op 11 april 2025 in de Volkskrant.

  • Vorige week verscheen het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie. ‘Flutonderzoek’, aldus de PVV. De BBB mopperde dat het onderzoek aan alle kanten rammelt. En het CDA schreef het af vanwege een ‘handjevol respondenten’.

    Geweldig dat politici zo scherp zijn op de methodologische kwaliteit van onderzoek. Jammer dat ze deze kritische blik alleen opzetten bij onderzoek waarvan de uitkomsten hun niet bevallen. En helemaal jammer dat ze het verschil is tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek niet lijken te kennen.

    Kwantitatief onderzoek verzamelt gegevens in de vorm van cijfers, bijvoorbeeld om verbanden te zoeken. Kwalitatief onderzoek analyseert non-numerieke gegevens, bijvoorbeeld om ervaringen van anderen te begrijpen. Ik vraag mijn studenten weleens wie van hen liever kwantitatief dan kwalitatief onderzoek doet.

    Meestal gaat dan een groot aantal van de handen omhoog en kan ik bijvoorbeeld vaststellen dat 86 procent van de studenten de voorkeur geeft aan kwantitatief onderzoek. Maar als ik dan vraag waarom ze liever kwantitatief onderzoek hebben, kunnen ze daarop geen cijfermatig antwoord geven. Kwantitatief onderzoek geeft inzicht in het wat en hoeveel, kwalitatief onderzoek in het waarom en hoe. Ze kunnen allebei waardevolle inzichten opleveren en hebben andere kwaliteitsmaten.

    Deze week testte ik de reacties van een aantal wetenschappers als ik begon over een onderzoek met 44 respondenten. In mijn kleine steekproef zeiden alle kwantitatieve onderzoekers onmiddellijk ‘wat weinig’ en alle kwalitatieve onderzoekers ‘wat veel’.

    Bij kwantitatief onderzoek heb je namelijk doorgaans grote hoeveelheden data nodig om een valide analyse te kunnen doen. Hoeveel respondenten voldoende zijn, hangt onder andere af van hoe groot het onderzochte effect is en de gebruikte statistische testen. Maar het zijn er vrijwel altijd meer dan honderd.

    Dat is anders bij kwalitatief onderzoek waarbij je een overzicht wilt krijgen van de soorten ervaringen die er bestaan (en niet tellen hoe vaak elke ervaring voorkomt). Hier is verzadiging de standaard: je stopt zodra je tijdens het verzamelen van data (bijna) geen nieuwe informatie meer krijgt. Richtlijnen noemen tussen de 9 en 17 respondenten, ook weer onder allerlei aannamen.

    Ontwerpwetenschapper (en oud-collega-columnist) Jasper van Kuijk beschrijft in zijn boek Hoe makkelijk kun je het maken een slim experiment dat laat zien hoe kleine aantallen genoeg kunnen zijn om een goed overzicht te krijgen van wat er speelt. Zestig gebruikers van een softwarepakket werd gevraagd om problemen te rapporteren. Vervolgens werd er gekeken hoeveel problemen allerlei deelgroepjes van die gebruikers vonden.

    Kleine groepjes van vijf gebruikers vonden gemiddeld liefst 86 procent van de problemen. Groepjes van tien gebruikers ontdekten gemiddeld 95 procent van de problemen en zelfs het allerslechtst presterende tiental rapporteerde nog 80 procent van alle problemen. Van Kuijk noemt ook de wet van de kleine aantallen: als in een test met weinig respondenten een probleem vaker terugkomt, is de kans klein dat dit in de praktijk een zeldzaam probleem is.

    Terug naar het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie. Dat bestond uit een aantal delen: eerst een overzicht van wat bekend is uit de bestaande literatuur over moslimdiscriminatie (met daarin tientallen kwantitatieve, experimentele studies). Daarna een eigen verdiepende kwalitatieve studie naar hoe moslims discriminatie ervaren, om hun ervaringen beter te begrijpen. Die studie had 44 respondenten. Dat is dus niet ‘een handjevol’, maar een stevig aantal voor kwalitatief onderzoek.

    Deze column verscheen op 4 april 2025 in de Volkskrant.