Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • ‘Het was elf jaar geleden. Ik zat in een volle collegezaal bij Inleiding van de psychologieAlle 250 aanwezige studenten waren in paniek, want dit was het laatste college voor het tentamen en we waren er nog lang niet klaar voor. Toen zei de docent: ‘Jullie lijken me nogal gespannen. Weet je wat, ik geef jullie allemaal een 9,5, maar dan moeten jullie daar wel unaniem vóór stemmen.’

    Vorige week citeerde Jason Kottke op zijn blog kottke.org (die al sinds 1998 bestaat!) deze geweldige onderwijsanekdote van ene Hanna. Na dit aanbod van haar docent mochten de studenten in de zaal stemmen. Twintig studenten zeiden nee tegen de gegarandeerde 9,5 – en daarmee ging het feest niet door.

    Vervolgens vroeg de docent naar de reden van hun stem met als meerkeuze-opties:

    A: Ik koos een 9,5 omdat ik die wil.

    B: Ik denk dat ik een hoger cijfer dan een 9,5 kan halen.

    C: Ik wil geen 9,5 krijgen die ik niet verdien.

    D: Ik wil niet dat anderen hetzelfde cijfer krijgen als ik terwijl ze er minder voor gedaan hebben dan ik.

    Foto door Nguyen Dang Hoang Nhu op Unsplash

    Alle twintig studenten die tegen de 9,5 stemden, kozen voor die laatste optie. De docent legde uit dat dit de belangrijkste psychologische les van zijn vak was: ‘Ik doe dit experiment al tien jaar en nog nooit heeft een groep studenten unaniem voor de 9,5 gekozen, omdat er altijd mensen zijn die niet willen dat anderen hetzelfde krijgen als zij. Omdat ze vinden dat die anderen het niet verdienen. Statistisch gezien zullen slechts tien van jullie een 9,5 of hoger halen.’ Kortom: de mensen die tegen een 9,5 stemden, hebben niet alleen de rest van de groep maar zeer waarschijnlijk ook zichzelf flink benadeeld.

    Het eerste dat ik dacht toen ik dit las, en dit zegt veel over wat aan een universiteit werken met mijn hersenen heeft gedaan, is dat onze examencommissie dit he-le-maal niet grappig zou vinden. Voor mijn vakken moet ik leerdoelen vastleggen en hoe ik die precies ga toetsen, met gedetailleerde beoordelingsmodellen en deelpunten.

    Ik zie mezelf al uitleggen bij een onderwijsvisitatie dat alle studenten een 9,5 hebben gekregen, omdat ze het wél voor elkaar hadden gekregen om unaniem te stemmen. Het is trouwens ironisch dat studenten die dit zouden doen de belangrijkste les van de anekdote missen en desondanks allemaal een 9,5 halen. Of zou de docent stiekem zelf meestemmen, zodat er elk jaar minstens één tegenstem is? Of zou de anekdote niet helemaal kloppen?

    Het verschijnsel klinkt wel aannemelijk en is geheel in lijn met allerlei speltheorische dilemma’s en (ik kop hem maar even in) het gedrag van bepaalde politici en hun kiezers. Wat ik graag zou willen weten, is of er bij een vervolgvak ook tips werden gegeven voor wat je moet doen als jij bij de groep zit die graag een 9,5 voor iedereen wil. Is er iets dat je kunt doen om degenen die het anderen niet gunnen toch mee te krijgen?

    Deze column verscheen op 5 juni 2025 in de Volkskrant.

  • Ik ben te gast bij de Eeuw van de Amateur! Samen met Botte Jellema en Ype Driessen bespreken ik de nostalgische comeback van de Britpopband Pulp na 24 jaar, de mysteries van Loch Ness, rijangst overwinnen, de Fancy, de val van het kabinet, het Zakenkabinet Jellema, de kunstexpositie Heavy Pictorial, en hebben we een hilarische en wetenschappelijke discussie over de sterkte van thee, weercodes, en de smaak van borrelnootjes. De podcastaflevering is hieronder te beluisteren!

    Aflevering 382 van De Eeuw van de Amateur
  • Deze week was ik in het Schotse Aberdeen voor een conferentie over wetenschapscommunicatie en voordat die begon maakte ik met twee collega’s een roadtrip naar Loch Ness. De mythe van het monster in het meer moet wel een van de succesvolste communicatiecampagnes aller tijden zijn.

    Toevallig was er net toen wij er waren een jaarlijks Loch Ness-themaweekend met op zaterdagavond een heuse paneldiscussie over de vraag: ‘Nessie, nonsens of mogelijkheden?’ We vermoedden dat deze paneldiscussie onvergelijkbaar zou zijn met alles wat we gewend zijn op onze academische conferenties.

    Dat bleek te kloppen, het gesprek was een wonderlijke mix van feiten en fictie. Er was een Nessie-onderzoeker die ooit in de amberkleurige ogen van het monster had gekeken en toen zo gehypnotiseerd was dat hij helaas vergat om een foto te maken. Er was een buurtbewoner die al tientallen jaren op het meer had gevaren en nog nooit iets had gezien. Er was een expert die zichzelf presenteerde als wetenschapper en heel boos was op sceptici die proberen te bewijzen dat Nessie níét bestaat: ‘Er zijn 1.159 mensen die zeggen dat ze Nessie gezien hebben. Het is toch volkomen onwaarschijnlijk dat zij het allemaal fout hebben?’

    De avond begon met de vraag of Nessie een plesiosaurus kon zijn. Het panel antwoordde unaniem dat dit onzin was, die dieren zijn al vele miljoenen jaren geleden uitgestorven. Een goed begin, want zo zetten de panelleden zichzelf mooi neer als nuchter en feitelijk. Alleen werd even later de vraag gesteld wat Nessie zou moeten eten en kwam de Nessie-onderzoeker met de suggestie ‘kaas’.

    Foto door Ramon Vloon op Unsplash

    Het was fascinerend om te zien hoe feiten twee kanten op uitgelegd werden. De lokale scepticus vertelde over hoe de vispopulatie was afgenomen: ‘Waar je vroeger zo dertien zalmen in een middag ving, ben je nu blij als je er dertien vangt in een heel seizoen.’ Hij gebruikte dit als argument dat er te weinig voedsel in het meer is voor een groot monster, de anderen zagen het als een hint dat het monster de vissen had opgegeten (en Nessie kon natuurlijk altijd nog kaas eten).

    Het publiek mocht ook vragen stellen en ik vroeg de panelleden welke misinformatie over Nessie ze het meest storend vonden. De grootste Nessie-gelover sprong hier onmiddellijk bovenop: ‘Alle luie en onjuiste verklaringen van sceptici. Ze zeggen dat ooggetuigen liegen, maar dat kunnen ze helemaal niet bewijzen.’ De man die net nog begon over kaasetende monsters, kwam nu met een bevlogen verhaal over mensen die beweren dat het monster via een tunnel naar het meer komt en gaat, terwijl er helemaal geen tunnels zijn.

    De laatste vraag uit de zaal was de beste van de avond: ‘Wat zou je van gedachten doen veranderen?’ De scepticus kon snel antwoorden: als er een monster gevonden wordt in het meer, dan is hij overtuigd. De gelovers hadden het moeilijker, want wat bewijst dat iets níét bestaat? Zij besloten dat hun overtuigingen zouden wankelen als er na een jaar zorgvuldig observeren niets gevonden zou zijn.

    Ik wilde dat we deze vraag vaker zouden stellen, op conferenties, in persoonlijke gesprekken en vooral aan onszelf: ‘Wat zou je van gedachten doen veranderen?’

    Deze column verscheen op 30 mei 2025 in de Volkskrant.

  • Het was een klein zinnetje vorige week in het Volkskrant Magazine-artikel over hoe Nederlanders steeds later kinderen krijgen: ‘In 2023 kregen Nederlandse vrouwen volgens het CBS gemiddeld 1,4 kinderen, dertien jaar eerder was dat nog bijna 1,8.’

    Mijn vriend Vincent van der Noort bleef aan dit zinnetje hangen en stuurde me een hele reeks vragen: ‘Wat betekent dit? De gemiddelde vrouw kreeg toch helemaal geen 1,4 kinderen in 2023? Is het aantal kinderen per vrouw niet iets als het totaal aantal kinderen gedeeld door het totaal aantal vrouwen? Maar dan kan dit getal toch nooit zo snel dalen in dertien jaar, omdat het voor een heel groot deel over dezelfde mensen gaat?

    ‘Waarom geven ze vruchtbaarheidscijfers eigenlijk altijd voor vrouwen, en niet voor mannen of voor mensen in het algemeen? En is het niet respectloos van me tegenover al die ongewenst kinderloze mensen in het artikel om nu weer alleen over de definitie van kinderen per vrouw te vallen, in plaats van over hun leed? Maar toch, dit is een getal dat je vaak leest, zou het niet goed zijn om eens uit te leggen wat het betekent?’

    Door al deze vragen besefte ik dat ik al jaren dit soort vruchtbaarheidscijfers las zonder me ooit af te vragen wat die precies betekenden. Als ik had moeten gokken, had ik net als Vincent gedacht dat je het aantal kinderen door het aantal vrouwen deelde, maar dan zou je inderdaad een heel traag veranderend getal krijgen.

    Gelukkig geeft het Centraal Bureau voor Statisiek (CBS) een precieze definitie van het vruchtbaarheidscijfer: ‘Het wordt berekend door het aantal kinderen dat in een jaar bij vrouwen van een bepaalde leeftijd wordt geboren te delen door het aantal vrouwen van die leeftijd in de bevolking. Op deze manier komen leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers tot stand, die vervolgens bij elkaar worden opgeteld.’

    Het duurde even voor ik snapte hoe dit werkte en zag hoe slim en elegant dit is. Voor het vruchtbaarheidscijfer van 2023 kijk je per leeftijd van de moeder hoeveel kinderen er dat jaar geboren werden. Neem bijvoorbeeld 30-jarige vrouwen. Daarvan waren er in 2023 ongeveer 117.000 in Nederland en zij kregen samen zo’n 13.300 kinderen. Dat betekent dat het vruchtbaarheidscijfer voor 30-jarigen ongeveer 0,11 is.

    Vervolgens doe je dit voor elke mogelijke leeftijd van moeders, tel je al die cijfers bij elkaar op en krijg je 1,4 kinderen. Dit cijfer beschrijft hoeveel kinderen vrouwen gemiddeld zouden krijgen als ze hun hele leven de vruchtbaarheidscijfers van 2023 volgden. Dit cijfer kan van jaar tot jaar flink veranderen. En dit kan dus net zo goed voor mannen gedaan worden als voor vrouwen. Sterker nog, die cijfers heeft het CBS ook. En dan blijkt het vruchtbaarheidscijfer voor mannen steeds net iets lager dan dat voor vrouwen.

    Wat zitten er nog veel verhalen achter deze cijfers die ik zou willen lezen: over de perspectieven van mannen, die van de bewust kinderlozen of die van de mensen die één kind kregen, maar droomden van een groot gezin.

    Deze column verscheen op 23 mei 2025 in de Volkskrant.