Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

  • Al jaren zijn woord-van-het-jaarverkiezingen me een doorn in het oog. De uitslag wordt rustig bekendgemaakt terwijl we nog 16 procent van het jaar te gaan hebben, winnaars zijn eendagsvliegen als appongeluk of bokitoproof en de verkiezingen worden vaak gekaapt door actiegroepen. Ooit bedacht ik als grap met een paar collega’s een getal-van-het-jaarverkiezing, wat nogal uit de hand liep en eindigde met een groep BN’ers die op televisie hun favoriete getal van het jaar bejubelde.

    Ik las dan ook met enig leedvermaak dat dictionary.com dit jaar een getal tot woord van het jaar heeft gekroond: 67 (of 6-7, of in spreektaal: six-seven). Dit getal is een ongekende trend. Kinderen en jongeren roepen op allerlei momenten 6-7, met bijpassende handgebaren. Ik weet niet wat ik leuker vind aan deze meme: het ongemak waarmee mijn kinderen worstelen als ik ook een 6-7-grapje maak, of de woede van veel generatiegenoten over hoe dom deze trend is.

    Taalkundige Taylor Jones maakte een geweldige analyse van het 6-7-verschijnsel, waarbij de meeste kinderen geen idee hebben waarom ze 6-7 zeggen of wat het betekent. Jones legt uit dat eerdere generaties ook dit soort uitdrukkingen hadden, woorden die zijn bedoeld om te laten zien dat je bij de groep hoort (en degenen die deze woorden níét snappen, horen automatisch níét bij jouw groep).

    Daarmee is 6-7 een sjibbolet, een woord dat in de Hebreeuwse Bijbel gebruikt werd om bepaalde stammen te herkennen omdat zij sjibbolet anders uitspraken. Hierbij deed de betekenis van sjibbolet er niet toe, het ging alleen om de uitspraak. Jones laat zien dat het weer eens niets nieuws is wat de jeugd van tegenwoordig doet en geeft en passant ook nog de meest waarschijnlijke verklaring voor de oorspronkelijke betekenis van 6-7 (van de politiecode 10-6-7 voor een dode). Al gáát het daar dus allang niet meer om.

    Ik ben zelf vooral benieuwd tot wanneer 6-7 gebruikt zal worden. Sommige memes hebben een lange adem. Dit jaar zette ik in mijn syllabus een oproep voor studenten om als ze alles gelezen hadden mij een link naar hun favoriete nummer uit 2025 te sturen. Zo kan ik zien wanneer studenten de syllabus lezen, hebben zij een laagdrempelige manier om contact op te nemen met hun docent en leer ik ook nog eens wat nieuwe muziek kennen.

    Een student mailde dat zij vrij zeker wist dat haar huidige lievelingsnummer uit 2025 kwam, ik klikte op de link en staarde in het gezicht van Rick Astley die Never Gonna Give You Up zong. Ik was gererickrolled alsof het 2011 was.

    Zelf haalde ik deze grap al uit toen de student in kwestie nog op de basisschool zat, ik heb in tientallen mails, berichtjes en publicaties mensen naar Rick Astley gestuurd. En ik ben zeker niet de enige, er is een heerlijke analyse over hoe wetenschappers rickrolls in hun wetenschappelijke artikelen verstoppen.

    De rickroll van mijn student had net zo min betekenis als die nu zo alomtegenwoordige 6-7. Maar door haar bericht wist ik dat zij dacht dat we bij dezelfde groep hoorden. En dat betekende dan weer heel veel.

    Deze column verscheen op 28 november 2025 in de Volkskrant.

  • ‘Als data je enige vorm van feedback is, dan ben je uiteindelijk ziende blind’, aldus de hoofdredactie van Trouw vorig weekend. Hun krant gebruikt steeds meer cijfers om te zien wat hun lezers willen, net zoals veel andere redacties. Zo besloot Trouw een paar maanden geleden om te stoppen met de kookrubriek van Karin Luiten, omdat de onlinecijfers daarvan niet goed genoeg waren.

    Nu is Karin Luiten een vriendin van me en kort na haar afscheidsstukje zaten we samen bij restaurant Choux. Een van de vele voordelen van bevriend zijn met Karin is dat zij zo’n restaurant reserveert voordat het een Michelinster en een 10 in Het Parool krijgt. Boven een bizar spectaculaire steak van pruikzwam bespraken we het einde van haar rubriek. Ergens snapte Karin dat de redactie na zeventien jaar iets anders wilde. Tegelijk begreep ze het ook niet, ze kreeg elke week zoveel enthousiaste reacties van lezers. Hoezo was haar bereik niet groot genoeg?

    Inmiddels (wie Trouw leest zag dit al aankomen) is haar krant teruggekomen op de beslissing: Karins rubriek keert weer terug. De redactie was namelijk bedolven onder berichten van lezers die schreven hoe erg ze deze rubriek zouden missen. Daardoor besefte de redactie dat ze niet alles zien in hun onlinedata.

    Veel lezers die doordeweeks de krant online lezen, hebben de papieren krant in het weekend. Of zoals Trouw het noemt ‘een deel van de week waarin veel lezers de voorkeur geven aan meer analoge activiteiten’. Sommige rubrieken in die weekendkrant doen het online niet zo goed, omdat mensen ze liever op papier lezen (en uitknippen om op hun koelkast te hangen). In de onlinedata zie je niet van welke rubrieken de papierlezers het meest genieten, maar gelukkig laten zij dit (desnoods per ansichtkaart) aan de redactie weten.

    Foto door Tim Mossholder op Unsplash

    Hiermee had ik deze week een prachtig actueel voorbeeld voor mijn college over mixed method studies, waarbij je kwantitatief en kwalitatief onderzoek combineert. Kwantitatieve data laten je zien wat er gebeurt en hoe vaak. Het zijn gegevens die je kunt tellen; je presenteert ze in tabellen, grafieken en statistische toetsen. Kwalitatieve data laten je begrijpen waarom dat gebeurt. Je presenteert ze in thema’s, in citaten en verhalen. Dus, lieve collega’s van Trouw: die reacties van lezers zijn óók data. Een ander soort data, maar heel waardevolle.

    Mijn studenten moesten tijdens het college mixedmethodstudies zoeken en analyseren. De groep die een mixedmethodstudie naar de effectiviteit van mixedmethodstudies koos, kreeg een bonuspunt. We zagen hoe de percentages uit een studie tot leven kwamen door een goed gekozen citaat van een proefpersoon. We zagen hoe een andere studie precies de juiste cijfers in kaart bracht door eerst via kwalitatieve interviews de relevantste thema’s naar boven te krijgen.

    Mijn studenten vroegen zich af waarom niet veel meer onderzoekers deze twee vormen combineren. Als je dat goed doet, heb je de patronen en de generaliseerbaarheid van kwantitatieve data en de diepere inzichten van de kwalitatieve data. Een echt succesrecept.

    Deze column verscheen op 21 november 2025 in de Volkskrant.

  • Wat was het warm donderdag, er was maar liefst 18 graden aangekondigd. Deze krant omschreef die temperatuur als: ‘twee keer zo hoog als de gemiddelde temperatuur voor halverwege november, die rond de 9 graden ligt.’ Een aantal lezers wezen me op deze formulering en vroegen wat betekent ‘twee keer zo hoog’ in deze context? Het juiste antwoord is: niets.

    Toen ik dit zinnetje zelf las aan de ontbijttafel, had ik de temperaturen gelijk even omgerekend naar Fahrenheit (eerst keer 9, dan delen door 5 en nog 32 erbij optellen: het soort parate kennis waarvan ik nog eens plezier hoop te hebben in een pubquiz). Dus 9 graden Celsius is ongeveer 48 graden Fahrenheit en 18 graden Celsius is ongeveer 64 graden Fahrenheit. Dat is 1,3 keer zo hoog, geen twee keer.

    Nog leuker is het om te kijken wat er gebeurt als je de temperatuur in Kelvin neemt. Die schaal begint bij het absolute nulpunt van -273,15 graden Celsius. De ‘normale’ temperatuur van 9 graden Celsius is ongeveer 282 K en die ‘hoge’ 18 graden Celsius van deze week is ongeveer 291K. Dat is een schamele 1,04 keer zo hoog.

    Foto door Markus Winkler op Unsplash

    Het was dus niet correct om te zeggen dat de temperatuur deze week twee keer zo hoog was als gemiddeld. Eén lezer stuurde een bozige mail dat ‘een redacteur met een exacte achtergrond deze enormiteit er direct uitgevist had, helaas niet aanwezig bij de Volkskrant’. Ter geruststelling: deze krant heeft heus redacteuren met een natuurwetenschappelijke achtergrond, maar die hebben ander werk te doen dan elk berichtje in de complete krant na te kijken. En als we het over schaalgrootte hebben: deze fout lijkt me in het geheel der dingen nou niet direct een enormiteit.

    Zelf vond ik het interessant om even na te denken over wanneer een verdubbeling wel wordt behouden als je overgaat naar een andere schaal. Bij lengtes is het geen probleem: ik ben met mijn 1 meter 64 twee keer zo lang als mijn neefje van 82 centimeter. Als we onszelf om onduidelijke redenen in feet zouden meten, ben ik 5,4 feet en hij 2,7. Nog steeds twee keer zo lang. Bij geld werkt het ook. Iets dat hier 10 euro kost, is in Japan 1.785 yen. Als je er twee koopt, wordt dat hier 20 euro en in Japan 3.560 yen, netjes het dubbele.

    Wat de schalen voor lengte en geld met elkaar gemeen hebben, is dat ze een betekenisvol nulpunt hebben: nul euro en nul yen betekenen allebei de afwezigheid van geld. En nul meter is net als nul feet de afwezigheid van lengte. Maar nul graden Celsius of Fahrenheit betekenen niet een afwezigheid van temperatuur. Celsius en Fahrenheit zijn intervalschalen, waarbij het nulpunt willekeurig gekozen is (al zou ik bepleiten dat het nulpunt bij Fahrenheit nog wat willekeuriger is dan bij Celsius met dat mengsel van ijs, water en ammoniumchloride). En daarom kun je niet zeggen dat op deze schalen de ene temperatuur twee keer zo hoog is als de andere.

    Het leuke is dat Kelvin met dat absolute nulpunt een ratioschaal is, net als de schalen voor geld en lengte. Als het volgend jaar in november 564 Kelvin is, kun je daarom wél zeggen dat de temperatuur twee keer zo hoog is als gemiddeld. Al zullen er dan niet meer veel mensen zijn om dat dan nog te zeggen.

    Deze column verscheen op 14 november 2025 in de Volkskrant.

  • Deze week hoorde ik het woord mast twee keer in een voor mij nieuwe betekenis. Eerst ving ik een gesprek op van jongeren die tegen elkaar zeiden dat ze thuis lekker gingen masten. De jongeren in kwestie droegen kleding van een zeilclub en ik dacht eerst dat ze thuis nog iets met de mast van hun schip moesten doen. Maar toen het gesprek verder ging over ‘eerst masten onder de douche’ en ‘soms mast ik wel drie keer op een dag’, begon ik te vermoeden dat het over een heel ander soort masten ging. Toen ik het thuis opzocht in het Woordenboek van Populair Taalgebruik, bleek dat masten voor masturberen al minstens sinds 1991 wordt gebruikt.

    De tweede keer dat ik het woord mast in een nieuwe betekenis hoorde, was toen ik op (what’s in a name) Mastodon, vroeg of iemand nog tips had voor mijn column en ruben@kedara.social suggereerde om iets te schrijven over de wiskunde van een mastjaar. Hier had ik nooit van gehoord, maar 2025 blijkt in Nederland een mastjaar te zijn: een jaar waarin er bijzonder veel eikels en beukenootjes op de grond liggen. Waar er normaal jaarlijks op de Veluwe zo’n 3,1 miljoen kilo wordt geproduceerd, is het dit jaar naar schatting 5,4 miljoen kilo.

    Foto door Dóri Halászlaki op Unsplash

    Het mast in mastjaar is een eeuwenoude verzamelnaam voor op de grond gevallen boomvruchten, die vaak dienden als voer voor varkens of andere dieren. En dat is nog steeds toepasselijk, want van de 12 Volkskrant-berichten die sinds 1999 het woord mastjaar gebruikten, hebben 7 het over varkens of zwijnen. De grootte van de mast is namelijk van grote invloed op hoeveel wilde zwijnen er kunnen overleven. Sterker nog: een goed of slecht mastjaar werkt door in het hele ecosysteem.

    Hoe vaak is er eigenlijk zo’n mastjaar? De website Nature Todaytoont de jaarlijkse productie van de beuk plus Amerikaanse en inlandse eik op de Veluwe sinds 1990. Het is makkelijk om te zien wat de slechte mastjaren waren: 1991, 1994, 1996, 1997, 2003, 2010, 2012 en 2021 waren uitschieters naar beneden met minder dan 2 miljoen kilo. Deze jaartallen vormen niet direct een duidelijk wiskundig patroon. De goede mastjaren zijn moeilijker te herkennen, het record van 10 miljoen kilo in het jaar 2000 is duidelijk. Maar er zijn veel pieken, hoever moet je boven het gemiddelde zitten om te spreken van een mastjaar? De botanische tuin van Brooklyn schrijft op hun website: ‘Among the many mysteries of masting is what, precisely, qualifies as a mast year.’

    Een avond lang verdiep ik me in wetenschappelijk onderzoek naar de mast, een fenomeen dat op allerlei plekken voorkomt bij allerlei boomsoorten en samenhangt met weerpatronen. De synchronisatie blijkt niet wereldwijd hetzelfde en hoe die synchronisatie precies werkt is een van de mysteries van het masten. Een recente onderzoeksvraag is hoe klimaatverandering de mastpatronen verandert. Het is heerlijk om eens na te denken over een heel ander soort eikels dan die je normaal in het nieuws ziet.

    Kortom, wie de komende weken weer eens wenend J.C. Bloem citeert (‘Altijd november, altijd regen’), moet misschien zichzelf eens een goede mast gunnen. In het bos, of onder de douche – dat laat ik aan u.

    Deze column verscheen op 7 november 2025 in de Volkskrant.