Tag: wetenschap

Dalend vertrouwen in de wetenschap?

‘Het is ironisch hoeveel misinformatie er is over misinformatie’. Dat zei socioloog Massimiano Bucchi een paar weken geleden in Brussel op een conferentie over de toekomst van de wetenschapscommunicatie. Sindsdien denk ik elke week een paar keer aan zijn lezing.

Bijvoorbeeld toen deze week een collega-onderzoeker een lang betoog hield over het verband tussen misinformatie op sociale media, de bedreigingen van Marion Koopmans en het dalende vertrouwen in de wetenschap.

Ja, beaamde ik: er is allerlei misinformatie op sociale media en de bedreigingen aan Marion Koopmans en andere wetenschappers zijn onacceptabel. Maar…het vertrouwen in de wetenschap daalt helemaal niet. Sterker nog: het is juist gestegen de afgelopen jaren.

Het Rathenau Instituut meet sinds 2012 het vertrouwen dat Nederlanders in de wetenschap hebben. Een representatieve steekproef van burgers geeft daarbij aan hoeveel vertrouwen ze hebben in verschillende instituties op een schaal van 1 (geen enkel vertrouwen) tot 10 (volledig vertrouwen). Wetenschap kreeg in 2021 een 7,4 – het hoogste cijfer van de onderzochte instituties. Kranten kregen bijvoorbeeld een 6,1 en het slechtst scoorden ‘grote bedrijven’ met een 5,5.

Een 7,4 voor de wetenschap, dat is een meer dan ruime voldoende – en het is hoger dan de 7 à 7,1 waartussen het vertrouwen schommelde in de metingen sinds 2012.

Toen ik dit tegen mijn collega zei, antwoordde hij dat hij dit niet wist, maar dat de groep mensen die wetenschap wantrouwde natuurlijk wel groeide. Ook dat klopte niet met de cijfers: bij de meest recente meting gaf 90% van de bevolking hun vertrouwen in de wetenschap minstens een 6, en ook dit percentage was hoger dan in eerder jaren.

Hoe komt het dat collega’s deze cijfers niet kennen? Daar ging die lezing van Massimiano Bucchi in Brussel dus ook over. Zijn titel was: Wantrouwend en slecht geïnformeerd? Ideologische stereotypen van burgers in wetenschapscommunicatie. Bucchi gaf direct aan het begin de spoiler dat het antwoord op zijn vraag natuurlijk ‘nee’ was. Burgers zijn over het algemeen niet wantrouwend en slecht geïnformeerd. De resultaten van hoog en zelfs groeiend vertrouwen in de wetenschap zien we over heel Europa terug.

Toch gebruiken wetenschappers en beleidsmakers graag dit soort stereotypen. Die combineren ze vaak met het achterhaalde idee dat dé oplossing voor alle bestaande problemen ligt in het overbrengen van ‘de feiten’. Bucchi bepleitte dat dit handig uitkomt voor wetenschappelijke en politieke instituten, omdat ze de verantwoordelijkheid daarmee kunnen schuiven naar burgers, (sociale) media en onderwijs. Zelf kunnen ze op een lekker paternalistische manier aan wetenschapscommunicatie blijven doen en hoeven ze niets te verbeteren.

En dat is jammer. Want hoewel het vertrouwen hoog is, vindt slechts 20% van de Nederlanders dat wetenschappers voldoende tijd besteden aan ontmoetingen met mensen zoals zij om hun werk uit te leggen. Je zou bijna mopperen dat wetenschappers wantrouwend en slecht geïnformeerd zijn over de samenleving, maar laat ik niet in makkelijke stereotypen vervallen.

Deze column verscheen op 7 juni 2022 in de Volkskrant.

Schrijfregel 6

Deze week ontstond bij mijn college over onderzoeksmethoden een verhit debat. We discussieerden over hoe je je onderzoek opschrijft voor een wetenschappelijk artikel. Een studente vroeg waarom ons boek aanraadde om zoveel mogelijk actieve zinnen te gebruiken. Bijvoorbeeld liever ‘Ik ging naar de winkel om boodschappen te halen’ dan ‘Er was een bezoek aan de winkel waarbij boodschappen gehaald werden.’

Deze studente had geleerd dat academisch schrijven betekent dat je ‘we’ en ‘ik’ absoluut moet vermijden. Daarom werden al haar zinnen nu in de lijdende vorm geschreven. Ik vroeg me hardop af welke docent dit soort onzin vertelde. Toen bleek dat vrijwel al onze studenten dit ergens hadden geleerd. Niet alleen in Leiden, maar ook op middelbare scholen in Spanje of bacheloropleidingen in Utrecht.

Maar het is helemaal niet waar dat wetenschappelijke artikelen geen ‘we’ gebruiken. Tijdens mijn vak had ik nota bene allerlei publicaties laten zien met formuleringen als ‘we analyseerden voor deze studie 462 persberichten’ of ‘we verdeelden de testpersonen over drie verschillende groepen’.

Ho even, wierpen mijn studenten tegen, dat zijn artikelen vanuit sociale en geesteswetenschappen. Wij komen uit de exacte wetenschappen en daar mag je geen ‘we’ gebruiken. Want dat is niet objectief.

Ik wees hen vriendelijk op een hardcore bèta-artikel dat vrij vertaald begon met iets als: ‘We hebben een synthetische, door licht aangedreven moleculaire motor ontworpen die voorwerpen kan laten draaien die een factor 10.000 groter zijn dan de motor zelf.’ Jawel, het team van Nobelprijswinnaar Ben Feringa publiceerde hun werk in de we-vorm. En terecht, want die nano-motor had zichzelf niet gebouwd, daar waren mensen voor nodig.

Goed, zeiden mijn studenten zuchtend. Was het dan misschien iets moderns dat dit tegenwoordig wél mocht en dat zij dan bij andere vakken ouderwetse regels hadden geleerd? Nou, dat moeten dan héél oude docenten zijn geweest – want ook Albert Einstein schreef al dingen als ‘We definiëren deze twee principes als volgt…’ Kortom: actieve zinnen in de eerste persoon zijn zeker niet verboden in wetenschappelijke artikelen.

Ik legde mijn studenten uit dat dit soort regels nooit absoluut zijn. Hoewel ik hen zou aanraden om de lijdende vorm zoveel mogelijk te vermijden, kan die soms juist prachtig werken. Zo wees taalkundige Marc van Oostendorp er deze week op dat het goede van de zin ‘Daar wordt aan de deur geklopt’ juist in die passieve vorm zit. Wie zou dat zijn?

Ik eindigde mijn college met de zes schrijfregels van George Orwell – uit zijn geweldige essay Politics and the English Language. Zijn zesde regel is de allerbelangrijkste.

1. Gebruik nooit een beeldspraak, vergelijking of andere stijlfiguur die je regelmatig tegenkomt.
2. Gebruik nooit een lang woord waar een kort voldoet.
3. Als een woord kan worden weggelaten, laat het dan weg.
4. Gebruik nooit de passieve vorm als je ook de actieve kunt gebruiken.
5. Gebruik nooit jargon, een benaming uit een vreemde taal of een wetenschappelijk begrip wanneer je het alledaagse equivalent weet te bedenken.
6. Laat deze regels vallen zodra je iets volstrekt onwelluidends dreigt te zeggen.

Deze vertaling komt uit het boek Vallende kwartjes dat ik in 2010 met Bas Haring maakte. Deze zes regels waren het motto van ons boek – en van alles dat ik sindsdien schreef.

Deze column verscheen op 20 november 2020 in de Volkskrant.

Stel dat wetenschappelijke publicaties makkelijk leesbaar zijn. Straks lezen mensen die nog voor hun plezier

Mijn wetenschappelijk artikel kwam terug met een afwijzing. ‘De stijl van dit stuk is ongeschikt voor een academische verhandeling. Het leest als een populair-wetenschappelijke publicatie’, schreef de altijd strenge beoordelaar nummer 2. Nee, dat zou toch wat zijn zeg, dat een wetenschappelijke publicatie soepel leesbaar is. Moet je je voorstellen wat er dan allemaal mis zou gaan. Straks gaan mensen die artikelen nog voor hun plezier lezen. En waarom zouden beoordelaars van wetenschappelijke manuscripten zich überhaupt bemoeien met de stijl van de auteur? Zouden ze niet puur naar de inhoud moeten kijken?

Het lijkt erop dat sommige academici moeilijk kunnen geloven dat een vlot geschreven tekst inhoudelijk net zo sterk kan zijn als een taai artikel. De Vlaamse schrijver Bart Van Loo kreeg het onlangs aan de stok met vakhistorici die zijn boek De Bourgondiërs afkraakten. In een vlammend artikel betoogt hij: ‘Het is niet omdat je je verhaal kruidt met saillante details en humor, of omdat je inzet op narratieve schwung, dat de kern van je inhoud wordt aangetast. Het maakt wel dat meer lezers tot bij die inhoud raken.’

nakijken

Nu had ik bij mijn wetenschappelijke artikel niet eens humor of narratieve schwung ingezet, ik wilde het namelijk graag gepubliceerd krijgen. Desondanks overwoog ik om beoordelaar nummer twee dit citaat in een sarcastische mail toe te zenden. Ik deed het niet, want ik wilde dat stuk namelijk graag alsnog gepubliceerd krijgen.

Deze week las ik een goede manier om met dit soort frustraties om te gaan op de blog van auteur Rob van Essen. Hij schreef: ‘In een eerdere versie van dit stuk werden sommige recensenten op sarcastische en soms ronduit kwetsende wijze op hun nummer gezet. Al die fragmenten heb ik eruit gehaald. Ik heb ze wel bewaard, want je weet maar nooit; ze hangen aan de binnenkant van de deur van het keukenkastje waarin we de glazen bewaren die tegen een stootje kunnen.’

Van Essen maakt zich in die blog boos over recensenten die romans met Netflix vergelijken en daarmee insinueren dat die romans niet echt literair zijn. Zo schreef Onno Blom onlangs in de Volkskrant: ‘In haar kloeke tweede roman Ik ben er niet hanteert Lize Spit alle trucs van een bingewatchwaardige Netflix-serie.’ Klein detail: Van Essen en Spit hebben een relatie, ze delen dat keukenkastje vol met sneren naar recensenten.

Maar Van Essen zag de vergelijking ook in recensies van een andere roman, en toevallig hoorde ik hem vorige week ook bij mijn leesclub. De vergelijking heeft hetzelfde dedain voor toegankelijkheid dat ook in de wetenschap voorkomt. Stel je voor dat lezers een boek willen binge-lezen, dat ze er in meegezogen worden als in een spannende serie. Straks gaan mensen die boeken nog voor hun plezier lezen. Bovendien: waarom zou een boek niet tegelijk meeslepend én literair kunnen zijn?

Nu fantaseer ik over de volgende stap: wetenschappelijke verhandelingen die lezen als een Netflix-serie. Maar ik ga ze niet schrijven, want ik moet mijn artikelen langs beoordelaar nummer twee zien te krijgen.

Deze column verscheen op 12 februari 2021 in de Volkskrant.

Mijn inzicht van 2020: je doet het altijd fout als wetenschapper in een talkshow

Presentator: ‘Vanavond een debat tussen hoogleraar wetenschapscommunicatie Smeets, die vindt dat wetenschappers niet zo vaak moeten aanschuiven in talkshows, en Volkskrant-columnist Ionica die juist denkt dat wetenschappers zich méér in het publiek debat moeten mengen. Goedenavond!’

Smeets: ‘Mag ik beginnen met zeggen dat ik het nogal ongemakkelijk vind om hier te zitten? Als wetenschapper heb ik het liever niet over mijn mening en ik denk dat collega’s daar ook voorzichtig mee moeten zijn. Je kunt je als expert veel beter houden bij het geven van zo goed mogelijke informatie en eerlijk aangeven welke dingen je níét weet.’

Ionica: ‘Ha, jij zou vanuit jouw vakgebied toch moeten weten dat feiten geven nou niet de meest effectieve communicatiestrategie is. Dat werd dit jaar duidelijker dan ooit met alle onzin die rondging over corona. Je komt in een talkshow niet ver met die eerlijkheid en nuances van jou. Zeker niet als je tegenover zelfverklaarde deskundigen zit die 100 procent zeker weten dat hun flauwekultheorie klopt. En daarvoor alle ruimte krijgen van de presentator.’

Presentator: ‘Ho ho, hou mij erbuiten graag. Ik stel alleen de vragen. Professor Smeets, het is dus uw schuld dat het zo misgaat?’

Smeets: ‘Wat? Kom nou, zeg. Wij wetenschappers moeten dingen onderzoeken en ons werk zo goed mogelijk uitleggen. Maar we weten ook heel veel niet. In talkshows als deze stelt de presentator soms de raarste vragen aan wetenschappers – alsof ze een soort orakels zijn. Het is gevaarlijk om dan maar een beetje mee te kletsen, dan kun je beter je mond houden.’

Ionica: ‘O, dus werkelijk iedereen mag zich in zo’n debat mengen, behalve wetenschappers? Dat zijn toch ook gewoon mensen met gevoelens en ideeën over hoe de samenleving zou moeten zijn?’

Smeets: ‘Natuurlijk, maar als ik als hoogleraar bij een talkshow zit, dan lijkt het alsof ik namens de wetenschap praat, ook als ik mijn mening geef over iets waarvan ik net zoveel weet als de gemiddelde kijker. Als ik dan spontaan iets zeg dat niet helemaal klopt, dan denken mensen daarna dat die wetenschappers niet te vertrouwen zijn. Bovendien hebben tv-programma’s het liefst twee gasten die het met elkaar oneens zijn, ook al is in werkelijkheid 95 procent van de mensen het met elkaar eens.’

Presentator: ‘Ja, nou wordt-ie helemaal mooi. Alsof het mijn schuld is! Het zou nogal een saai gesprek worden als er hier twee mensen zaten die het de hele tijd met elkaar eens waren. Dit is verdorie geen column.’

Ionica: ‘Maar professor Smeets heeft wel gelijk, ze kan het eigenlijk nooit goed doen.’

Smeets: ‘Dat was precies mijn inzicht van 2020: je doet het altijd fout als wetenschapper in een talkshow. Als je inzet op informeren, sta je machteloos. Maar ga je verder dan informeren en geef je daarbij een mening, dan doet dat afbreuk aan je geloofwaardigheid.’

Ionica: ‘Ha, dan zijn wij het dus tóch met elkaar eens. Al vind ik dat je desondanks als wetenschapper toch gewoon in talkshows moet aanschuiven. Want als je níét gaat, is het nog slechter voor het debat.’

Smeets: ‘Ja, dat ben ik denk ik wel met je eens.’

Presentator: ‘Mooi! We gaan zo door naar Peter R. de Vries. Maar nog even, professor Smeets, wat vindt u nu eigenlijk van de Deventer moordzaak?’

Deze column verscheen op 23 december 2020 in de Volkskrant.

Op klompen in twee maten rennen om te zien welke maat de beste is: er is veel dat mij hieraan verbaast

Was me dat even een merkwaardige studie die klinisch fysicus Jeroen Verbunt me tipte. Voor een wetenschappelijk onderzoek renden Amsterdamse zorgmedewerkers op klompen door de gang van het ziekenhuis. De ene helft moest daarbij maat 38 dragen, de andere helft maat 47 en deze groepen waren willekeurig ingedeeld zodat de onderzoekers keurig konden bepalen welke schoenmaat de beste is.

Intensivecare-arts Paul Elbers beschrijft met zijn collega’s waarom dit onderzoek zo belangrijk is: goede klompen zijn cruciaal op de intensive care. Die moeten goed zitten, zeker als je naar een spoedgeval rent. Hun onderzoek laat overtuigend zien dat maat 38 beter werkt dan maat 47, want daarmee waren deelnemers gemiddeld sneller de gang door. Elbers en consorten schrijven dan ook dat ze verwachten dat maat 38 als gouden standaard in de gezondheidszorg wordt ingevoerd.

Net als de moed je in je schoenen begint te zinken over het niveau van de hedendaagse wetenschap, blijkt wat de echte bedoeling is van hun onderzoek. De onderzoekers geven schoorvoetend toe dat er een kleine kans is dat hun experiment misschien niet helemaal eerlijk was opgezet. Zowel hun interventie- als hun controlegroep zijn niet zo representatief voor hoe het echt gaat in de praktijk. Normaal dragen zorgmedewerkers namelijk gewoon klompen in hun eigen schoenmaat.

Het doel van dit artikel is om te waarschuwen voor dit soort methodologische fouten: zo’n knullige onderzoeksopzet geeft een resultaat waar je in de praktijk helemaal niets aan hebt. De auteurs noemen fijntjes een hele reeks serieuze medische studies die precies zo’n opzet hebben gevolgd met het vergelijken van een ‘lage’ en ‘hoge’ waarde. Bijvoorbeeld een behandeling voor een shocklong met als instelling 6ml/kg of 12 ml/kg. Ik weet ook niet wat dat betekent, maar blijkbaar is dat net zoiets als klompen in maat 38 of 47 met elkaar vergelijken.

Het klompenartikel is gepubliceerd onder het trefwoord ‘covid-19’ (oftewel coronavirus) – wat goed nieuws is voor u, want daardoor is het artikel voor iedereen gratis te lezen in het covid-19-archief van Elsevier. De laatste alinea van het artikel vermeldt echter dat het belangrijk is om op te merken dat deze studie he-le-maal niets te maken heeft met covid-19. De auteurs schrijven dat ze het trefwoord covid-19 alleen toevoegden om de kans op een snelle publicatie te vergroten (en vermoedelijk ook om aan te geven dat lang niet al het gepubliceerde corona-onderzoek even hoogstaand is). Nu breekt mijn klomp – zoals de auteurs zelf ook vrolijk als laatste zin opschrijven.

Er is veel dat mij hieraan verbaast. Dat dit artikel door het proces van peer-review kwam. Dat Elsevier het trefwoord ‘covid-19’ accepteerde. Dat het nodig was om uit te leggen dat zo’n onderzoeksopzet een dom idee is. Dat de onderzoekers daarvoor echt de moeite namen om mensen op twee maten klompen door de gang te laten rennen. Maar het meest van alles verbaast het me dat ik zelf nooit op het idee ben gekomen om dit soort kritiek in de vorm van een krankzinnig wetenschappelijk artikel te gieten.

Deze column verscheen op 11 september 2020 in de Volkskrant.

Ionica Smeets in bestuur Leids Mediafonds

Het Leids Mediafonds wil de kwaliteitsjournalistiek helpen bevorderen om zo inwoners, instellingen en bedrijven in de Leidse regio beter te informeren over wat er speelt in de stad Leiden en directe omgeving.

Van oudsher spelen de media als waakhond van de democratie een belangrijke rol bij deze informatievoorziening. De gemeente Leiden heeft geconstateerd dat de kwaliteit en kwantiteit van het (traditionele) lokale media-aanbod in de Leidse regio de afgelopen jaren is afgenomen: redacties van lokale media staan onder druk van bezuinigingen en kunnen daardoor te weinig tijd besteden aan onderzoeksjournalistiek en verdieping. De pers is daardoor minder goed in staat helder en kritisch te informeren over college- en raadsbesluiten, over het gemeentelijke beleid en uitvoering van projecten, maar ook over andere relevante ontwikkelingen die zich in de samenleving voordoen. De gemeente Leiden heeft daarom -na zorgvuldig onderzoek- besloten ter versterking van de onderzoeksjournalistiek een Leids Mediafonds op te richten.

Het bestuur van het Leids Mediafonds bestaat uit vijf onafhankelijke leden die op grond van hun ervaring in de journalistiek en communicatie zijn benoemd. Van links naar rechts: Milja de Zwart, René Roodheuvel, Bob Nieman (voorzitter), Ionica Smeets (secretaris), Rick van Dijk (penningmeester).

Ga naar de site van het Leids mediafonds