Tag: oma

90

Vandaag is de begrafenis van Christel Smeets-Sonnenschein: mijn laatste oma. Ze was negentig en lag de laatste maanden in het ziekenhuis. Toen complicatie op complicatie volgde, werd duidelijk dat haar lichaam op was. Het afscheid van mijn oma kwam niet onverwacht en we beseffen dat weinig mensen het geluk hebben om hun negentigste verjaardag te vieren. En toch is er zoveel verdriet in mijn familie.

Ergens denk ik: wat hadden we dan gehoopt? Dat ze zelfs de honderd zou halen? Is dat dan wél oud genoeg om te mogen sterven? Een vriend vertelde dat toen zijn oma op 102-jarige leeftijd overleed, zijn tante in de rouwadvertentie wilde zetten: ‘Veel te vroeg is van ons weggerukt…’ Daar moest ik destijds een beetje om grinniken, maar ergens kan ik het me ook wel voorstellen. Als het je eigen lieve moeder is, dan kan zelfs 102 nog als te jong voelen.

Je merkt ook hoe je ideeën over wat ‘oud’ is langzaam veranderen als je zelf ouder wordt. Ik vroeg deze week aan mijn zesjarige zoon wat hij oud vindt. Na wat zoeken kwamen we eruit dat hij negenvijftig nog jong vindt en alles daarboven is oud. Ai.

Toen herinnerde ik me hoe ik me als puber voelde toen mijn opa Smeets overleed op zeventigjarige leeftijd. Ik was verdrietig dat zo’n lieve opa doodging, maar vond ook dat zeventig héél oud was. Inmiddels ben ik zelf twintig jaar ouder en ben ik verontwaardigd als mensen van zeventig overlijden, omdat die nog zo jong zijn.

Misschien mompelen sommige lezers nu hoofdschuddend dat ik nog steeds een jonkie ben dat niets snapt van de dood. Ik zou bijna een formule op gaan stellen voor de relatie tussen je eigen leeftijd en je beeld van wat oud is. Maar ik weet heel zeker dat er mensen zijn die dan hoofdschuddend zullen mompelen dat ik niets van het leven snap.

Los van de vraag wat oud is, lijkt er een soort rangorde te zitten in toegestaan verdriet als iemand van een bepaalde leeftijd overlijdt. Een oma van zestig die sterft, is triester dan een overgrootmoeder van negentig die overlijdt. Nog verdrietiger is het als een jonge moeder van dertig wordt weggenomen. En een kind dat sterft is onverdraaglijk. Juist wat de overledenen moeten missen, geeft zoveel verdriet. Al die jaren toekomst waarin ze nog hadden kunnen leven, al die dingen die ze nooit meer zullen meemaken. Als iemand van negentig overlijdt, zijn er naast het verdriet ook de troostrijke herinneringen aan alles wat diegene was en heeft beleefd.

Mijn oma die nu in haar kist ligt is niet alleen die uitgeputte dame van negentig. Ze is ook het meisje dat voor het eerst met haar zussen naar de kermis mag. Ze is de bakvis die verliefd wordt op mijn opa. Ze is die trotse jonge moeder die de kinderwagen met daarin mijn vader duwt. Ze is de vrouw die schaterend haar vriendinnen verslaat met het kaartspel duizenden. Zij is de lieve oma die een Mickey Mouse trui voor me breit. Ze is de weduwe die na het overlijden van haar man de hele familie meeneemt op vakantie naar een zonnig land. Zij is al die vrouwen en we huilen vandaag om alles dat ze was en om alles dat voorbij gaat.

Deze column verscheen op 28 januari 2017 in de Volkskrant

1 dode oma

De komende week is levensgevaarlijk voor de opa’s en oma’s van mijn studenten. Ik geef vrijdag namelijk een tentamen en familieleden van studenten blijken pal voor zo’n toetsmoment veel meer kans te hebben om te overlijden dan op elk ander moment van het jaar. Vooral voor oma’s is het risico enorm.

Universitair docent Mike Adams publiceerde in 1990 de resultaten van zijn jarenlange onderzoek onder Amerikaanse studenten. In weken zonder tentamen in zicht overlijden per honderd studenten gemiddeld 0,05 familieleden. De week voor een tentamen stijgt dat naar gemiddeld iets meer dan één familielid per honderd studenten. Een fikse toename die ook docenten in andere landen zien tijdens tentamenperiodes.

Vooral oma’s blijken bij bosjes te sneuvelen: de week voor een tentamen overlijden er 24 keer zoveel oma’s als opa’s. De meeste sterfgevallen vallen in families van studenten die er slecht voorstaan doordat ze bij eerdere opdrachten onvoldoendes haalden. Hoe lager de eerdere cijfers van de student, hoe hoger de kans dat er net voor het tentamen een familielid overlijdt.

Volgens Adams is de conclusie glashelder: Familieleden maken zich zóveel zorgen om de cijfers van hun verwanten, dat ze er letterlijk aan onderdoor gaan. Het is logisch dat dit juist bij de zwakkere studenten gebeurt en dit alles laat zien hoe betrokken vooral de oma’s zijn bij hun studerende kleinkinderen. Als voorbeeld van een extreem tragisch geval noemt Adams een student uit het honkbalteam die vier jaar lang elk semester minstens één oma verloor.

Wat kunnen we doen om de levens van al die oma’s te redden? Adams suggereert: geen tentamens meer geven, alleen studenten zonder familie toelaten of studenten laten verzwijgen voor hun familie dat ze op de universiteit zitten. Geen van deze oplossingen is erg bevredigend.

Gelukkig publiceerde sociaal-psycholoog Lee Jussim de resultaten van een experiment dat hij deed met zijn studenten: hij maakte het hertentamen hels moeilijk en zorgde dat de studenten hiervan op de hoogte waren. Vervolgens daalde het aantal overleden familieleden pal voor het gewone tentamen spectaculair en Jussim concludeert dat deze opzet 80% van de oma’s kan redden.

Dit is allemaal erg grappig, maar wat doe je als docent nu met de studenten die melden dat ze een tentamen niet kunnen maken door een sterfgeval in de familie? Voor hen moet je een extra herkansing organiseren en dus nieuwe tentamenvragen bedenken. Je wilt die moeite niet doen voor studenten die een dode oma verzinnen als uitvlucht. Bij mijn tentamen doen zo’n vierhonderd studenten mee, dus volgens de cijfers van Adams kan ik deze week zo’n vier overlijdensgevallen verwachten. Hoeveel daarvan zijn er dan echt? En hoe kom ik erachter welke dat zijn?

Het is nogal cru om een overlijdenskaart als bewijs te vragen aan een student die net een geliefd familielid verloor. De mooiste, menselijke oplossing komt van onderwijskundige Karen Eifler. Als een student bij haar meldt dat een naaste is overleden, dan stuurt Eifler een kaart naar de familie om hen te condoleren. Zo laat ze zien dat ze om haar studenten geeft en er is voor degenen die het zwaar hebben. Maar de studenten die een overleden familielid verzonnen als smoes om onder een tentamen uit te komen, hebben een groot probleem als hun familie ineens een condoleancekaart ontvangt. Sinds Eifler deze kaarten verstuurd, is de band met haar studenten verbeterd én durven studenten geen overleden oma meer te verzinnen als smoes.

Deze column verscheen op 18 maart 2017 in de Volkskrant