Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

Na twintig jaar worstelen met mijn gewicht ga ik nu om hulp vragen


Mijn gewicht volgt al ruim twintig jaar lang een sinusgolf. Tijdens mijn studententijd kwam ik stukje bij beetje aan, tot ik meer dan 10 kilo te zwaar was en besloot om er iets aan te doen. Maanden lang telde ik precies wat ik at en hoeveel ik bewoog en heel geleidelijk viel ik af tot ik op een gezond gewicht was. Daarna bleef ik niet meer de hele tijd alles bijhouden en na verloop van tijd kwam ik langzaam weer kilo voor kilo aan. Tot ik op een gegeven moment vond dat ik echt te zwaar was en weer alles netjes ging tellen. En dit dan in een almaar herhalende loop, met tussendoor ook nog twee zwangerschappen.

Natuurlijk heb ik me verdiept in de definities van een gezond gewicht. In 2021 schreef ik al eens over de wiskundige bezwarentegen het gebruik van BMI als enige grens voor een gezond gewicht. Ik spelde de richtlijn overgewicht en obesitas bij volwassenen, die werkt met heldere categorieën gebaseerd op BMI, buikomvang én andere aandoeningen. En volgens die heldere categorieën ben ik op dit moment te zwaar, met een licht verhoogd gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico.

Ik doe echt mijn best om gezond te leven. Ruim twee ons groente en twee stuks fruit? Haal ik elke dag. Ook zit ik ruim boven de bewegingsrichtlijn van 150 minuten fysieke inspanning plus twee keer spier- en botversterkende activiteiten per week. Maar als ik niet precies bijhoud wat ik eet en hoeveel ik beweeg, dan kom ik onherroepelijk langzaam aan. Tegelijk wil ik niet levenslang elke dag mijn calorieën tellen, omdat het nogal veel gedoe is en ik het ook een bizar voorbeeld vind om aan mijn kinderen te geven. Waren er maar wat simpele vuistregels waarmee het lukt om op gewicht te blijven.

Foto door Diana Polekhina op Unsplash

Vorige week stond in de rubriek ‘Beter leven’ een interessant stuk: Eet niet ‘te vaak’ ongezond, luidt het bekende advies. Maar wat is ‘te vaak’? Inderdaad: hoe weet je zonder precies te tellen of die ene brownie of dat frietje nog in een gezond leefpatroon past? Helaas kwam daar geen eenduidig antwoord op, maar ik leerde wel dat het Voedingscentrum adviseert om minstens 85 procent van je energiebehoefte uit de schijf van vijf te halen. En dat de gemiddelde Nederlander op 37 procent zit.

Nieuwsgierig naar hoe ik hierop scoorde installeerde ik Mijn Eetmeter van het Voedingscentrum en telde maar weer eens wat ik allemaal at. Het goede nieuws: van de negentien producten die ik die dag at, stonden er zeventien in de schijf van vijf: bijna 90 procent. Het slechte nieuws: de twee andere producten waren samen goed voor 35 procent van mijn calorieën. Zo kwam die dag toch slechts 65 procent van mijn eten uit de schijf van vijf. En dat terwijl ik echt het gevoel had dat ik goed bezig was, en daarom best een brownie verdiende.

Toen ik ’s avonds in bed wat verdrietig hierover vertelde aan mijn vriend, antwoordde hij dat ik toch ook wel wist dat er bij overgewicht allerlei andere factoren spelen dan alleen voeding en beweging. ‘Waarom ga je niet naar de huisarts voor advies, dát verdien je nog veel meer dan een brownie.’ Hij had gelijk. Komende week ga ik na twintig jaar worstelen voor het eerst om hulp vragen.

Deze column verscheen op 19 september 2025 in de Volkskrant.