Ionica Smeets

Hoogleraar wetenschapscommunicatie – Universiteit Leiden

Ik was ergens ook wel blij dat geen enkele Duitser die ik sprak van Marjolein Faber had gehoord


Op 4 mei liep ik ’s avonds met mijn bevriende Duitse collega Tobias door Heidelberg toen we struikelden over Stolpersteine voor een familie die door de nazi’s was gedeporteerd en vermoord. We lazen stil de namen en de feiten. Tobias wilde me uitleggen wat het idee was achter deze gedenkstenen en hij was verbaasd toen ik vertelde dat ik ze goed kende en dat we er ook talrijke in Nederland hebben.

Ik was in Heidelberg om op 5 mei te vergaderen met de selectiecommissie voor een interdisciplinair onderzoeksprogramma. Ik had weer eens slecht opgelet toen ik de datumprikker invulde. Toen ik Tobias vertelde dat het ergens wel grappig was dat ik op deze nationale feestdag aan het werk was in Duitsland, was hij verrast dat 5 mei onze Bevrijdingsdag was, Duitsland gedenkt het einde van de Tweede Wereldoorlog op 8 mei. Dat wist ík dan weer niet.

Het was een terugkerend thema in mijn gesprekken met Duitse collega’s deze week, alle dingen die we niet van elkaar weten. Ik wist dat Friedrich Merz deze week moeizaam tot bondskanselier was gekozen, maar kon geen van de ministers uit zijn ploeg noemen. Mijn Duitse collega’s konden niet op de naam van Dick Schoof komen, wat ik ze ergens moeilijk kon kwalijk nemen. En ik was ook wel blij dat geen enkele Duitser die ik sprak ooit van Marjolein Faber had gehoord.

Terwijl we op een heuvel uitkeken over de stad, verzuchtte een collega dat hij zich soms afvroeg of het ooit echt kon lukken met de Europese Unie als er al zo’n kloof is tussen buurlanden als Duitsland en Nederland. Heeft het wel zin om samen te werken? Even later zat ik bij een seminar van de onderzoekers die we vorig jaar hadden geselecteerd en dat bleek precies over dit soort vragen te gaan. Een team van archeologen en geografen onderzoekt de veerkracht die samenlevingen hebben om klimaatverandering op te vangen – en of het daarbij helpt als je deel uitmaakt van een imperium.

Hun project kijkt naar een aantal regio’s rond de Middellandse Zee tussen 2000 en 1000 jaar voor Christus, een tijd waarin er daar allerlei rijken ontstonden en ten onder gingen. Met archeologische en geografische data plus heel ingewikkelde modellen maken de onderzoekers schattingen van hoeveel producten een regio kon produceren en hoeveel mensen daarvan konden leven. Vervolgens kijken ze wat er gebeurde in extreem droge of juist zeer natte tijden. Kon een samenleving dan overleven?

Handel met anderen speelde een grote rol en mijn eerste intuïtie was dat het gunstig moet zijn voor een regio om deel uit te maken van een groot rijk. Samen sta je sterker. Als in een deel van het imperium de oogst mislukt, kan er voedsel vanuit een ander deel worden gebracht. Maar toen somden de onderzoekers een lijst nadelen op van bij een rijk behoren: logistiek wordt snel een probleem, en heersers kunnen bepaalde regio’s sterk benadelen of handel hinderen met stompzinnige heffingen.

Ze konden nog niet zeggen of bij een rijk horen nu gunstig was om te overleven bij klimaatverandering. De parallellen met de huidige wereldorde waren overduidelijk. En ik merkte hoe ik, ondanks alles, juist nu, zo hoop op een verenigd Europa.

Deze column verscheen op 9 mei 2025 in de Volkskrant.