Categorie: Delta

Tien jaar journalist!

Champagne! Precies tien jaar geleden verscheen mijn eerste betaalde artikel in universiteitskrant Delta. Als ZZP-er geef ik vandaag dus een klein jubileumfeestje voor mezelf. En om dat een beetje met jullie te delen, hieronder dat eerste echte stukje zoals ik het inleverde, het commentaar van de redactie én het artikel zoals het uiteindelijk in de krant kwam. Grappig genoeg ging het natuurlijk ook toen al over wiskunde. En je kunt goed zien dat ik nog veel moest leren. Ik ben de redacteuren die de moeite namen om me daarbij te begeleiden nog steeds erg dankbaar. Op naar de volgende tien jaar!

[stextbox id=”info” color=”000000″ ccolor=”ffffff” bgcolor=”FAF1D6″ cbgcolor=”181610″ bcolor=”181610″ caption=”Het artikel dat ik inleverde”] Groot wiskundig probleem opgelost?

In 2000 loofde het Clay Mathematics Institute zeven miljoen dollar uit voor de oplossing van zeven belangrijke onopgeloste wiskundige problemen. Een van deze problemen, het Poincaré vermoeden, lijkt nu te zijn bewezen. De Russisch wiskundige Grigori Perelman maakte zijn bewijs in april bekend. Er waren al eerder wiskundigen die dachten dat zij het raadsel opgelost hadden. Maar hun bewijzen bleken bij bestudering steeds vergissingen te bevatten. In het bewijs van Perelman zijn tot nu toe geen fouten ontdekt.

Wat zegt het Poincaré vermoeden eigenlijk? Dit vermoeden valt onder de topologie. Stel dat we een rubberen band op het oppervlak van een bal leggen. Dan kunnen we deze band samentrekken tot een punt. Zonder dat de band scheurt, of los komt van het oppervlak. En stel nu dat we op de een of andere manier zo’n rubberen band om een donut, door het gat, hebben gekregen. Dan is deze band niet samen te trekken tot een punt, zonder de band of de donut kapot te maken. We zeggen dat het oppervlak van een bal “enkelvoudig samenhangend” is, het oppervlak van een donut is dat niet.

Topologen noemen een bol en een donut tweedimensionale variëteiten, omdat hun oppervlaktes van heel dichtbij gezien tweedimensionaal, dus platte vlakken, lijken. Poincaré bewees honderd jaar geleden, dat een tweedimensionale bol gekarakteriseerd wordt door het enkelvoudig samenhangend zijn van zijn oppervlak. Dat betekent, dat als een ander voorwerp ook zo’n oppervlak heeft, dat het dan topologisch gezien hetzelfde is als een bol. Poincaré vroeg zich af, of dit ook voor hogere dimensies zou gelden. In de loop der jaren werd voor bijna alle dimensies bewezen dat dat waar was. Alleen het bewijs voor de derde dimensie liet langer op zich wachten.

Volgens prof. Aarts, de wiskunde hoogleraar die volgende week afscheid neemt van de TU, heeft dit bewijs geen gevolgen voor Delft. “Bij dit soort dingen kan je geen practische toepassingen verwachten. Hooguit zijn er een paar mensen hier die het bewijs echt begrijpen.” Geen verschuiving in de opleiding wiskunde dus. Maar misschien komt een wiskunde student nu op het idee om eens te kijken naar die andere zes problemen waar nog een miljoen voor uitgeloofd is.
[/stextbox]

Vervolgens kreeg ik dit commentaar van de redactie (helaas weet ik niet meer van wie).

  • Een kop is nooit een vraag, hij moet – over het algemeen – juist nieuws bevatten.
  • Je lead is erg lang voor een nieuwsbericht, bovendien staat het Delftse nieuws er niet in.
  • Zo kort en bondig mogelijk schrijven. Dus niet eerst vragen wat het Poincare-vermoeden eigenlijk inhoudt; gewoon meteen melden wat het is. (Bij de uitleg die volgt heb ik eea in de lijdende vorm geschreven. Lijdende vormen moet je eigenlijk vermijden, maar ik heb een hekel aan de we-vorm)
  • Je schrijft helder en je alinea-indeling en opbouw zijn goed.
  • Je laatste alinea is een beetje een dooddoener. Een nieuwsbericht hoeft geen pakkend einde te hebben, het meldt alleen het hoogst noodzakelijke. Kan er dus zo af.
[stextbox id=”info” color=”000000″ ccolor=”ffffff” bgcolor=”FAF1D6″ cbgcolor=”181610″ bcolor=”181610″” caption=”Het artikel zoals het in de krant kwam”] Groot wiskundig probleem eindelijk opgelost

In 2000 loofde het Amerikaanse Clay Mathematics Institute zeven miljoen dollar uit voor de oplossing van zeven belangrijke onopgeloste wiskundige problemen. Een van deze problemen, het ‘Poincaré-vermoeden’, lijkt nu te zijn bewezen. Het Delftse onderwijs raakt er niet ondersteboven van.

De Russisch wiskundige Grigori Perelman maakte zijn bewijs in april bekend. Er waren al eerder wiskundigen die dachten dat zij het raadsel opgelost hadden. Maar hun bewijzen bleken bij bestudering steeds vergissingen te bevatten. In het bewijs van Perelman zijn tot nu toe geen fouten ontdekt.

Het Poincaré-vermoeden valt onder de topologie. Stel dat we een rubberen band op het oppervlak van een bal leggen. Dan kan deze band worden samengetrokken tot een punt, zonder dat de band scheurt, of loskomt van het oppervlak. Wanneer diezelfde band door het gat van een donut, óm de donut is gekregen, dan is deze band niet samen te trekken tot een punt zonder de band of de donut kapot te maken. Samengevat: het oppervlak van een bal is ‘enkelvoudig samenhangend’, het oppervlak van een donut is dat niet.

Topologen noemen een bol en een donut ’tweedimensionale variëteiten’, omdat hun oppervlaktes van heel dichtbij gezien tweedimensionaal, dus platte vlakken, lijken. Poincaré bewees honderd jaar geleden dat een tweedimensionale bol gekarakteriseerd wordt door het enkelvoudig samenhangend zijn van zijn oppervlak. Dat betekent dat als een ander voorwerp ook zo’n oppervlak heeft, het topologisch gezien hetzelfde is als een bol. Poincaré vroeg zich af of dit ook voor hogere dimensies zou gelden. In de loop der jaren werd voor bijna alle dimensies bewezen dat dat waar was. Alleen het bewijs voor de derde dimensie liet langer op zich wachten.

Volgens wiskundeprof. Aarts, die volgende week afscheid neemt van de TU, heeft dit bewijs geen gevolgen voor Delft. “Bij dit soort dingen kun je geen praktische toepassingen verwachten. Hooguit zijn er een paar mensen hier die het bewijs echt begrijpen.” (IS)
[/stextbox]

De ideale gasthoogleraar

Deze column verscheen in Delta.

Youp van ‘t Hek is cultural professor aan de TU Delft en Wim de Bie hoogleraar satire in Tilburg. Een paar jaar geleden heette een huurling als Arnon Grunberg nog gewoon een gastschrijver, maar tegenwoordig krijgt iedere gast aan de universiteit gelijk een sjieke wetenschappelijke titel. Misschien word zelfs ik zo nog eens hoogleraar, of mag Coen Vermeeren zich straks UFO-professor noemen.

Toen ik nog dagelijks tussen de wiskundigen lunchte, hoorde ik heel wat kritiek op buitengewone, bijzondere en andere mediagenieke hoogleraren. Volgens mijn collega’s maakten zij het begrip hoogleraar te schande, deze prutsers die nog nooit een onderzoeksartikel publiceerden. Zelf denk ik dat het geen kwaad kan voor de universiteit om af en toe zo’n boegbeeld aan zich te binden. De buitenwereld snapt heus wel dat zo iemand geen echte wetenschapper is.

Voor gewone hoogleraren gelden andere regels. Idealiter is hij (m/v) een uitblinker in onderzoek, onderwijs én organisatie. Ik citeer uit een recente vacature van de TU Delft: “uw wetenschappelijke kwaliteit blijkt uit een relevante publicatielijst […]. Ook heeft u aantoonbare leidinggevende ervaring in een multidisciplinaire omgeving […]. U participeert in (inter)nationale netwerken. Door inspirerende onderwijsgevende kwaliteiten weet u studenten […] te boeien.” Toe maar. En dit was nog maar een kleine selectie uit het eisenpakket. Het lijkt me vrijwel onmogelijk om al die kwaliteiten in één persoon te verenigen.

In de praktijk zie je dat de sollicitatiecommissie moet kiezen welke kwaliteiten nu echt het belangrijkst zijn. En vaak gaat de voorkeur dan naar de kandidaat met de mooiste publicaties. Want het beeld leeft dat een hoogleraar in de eerste plaats een goede onderzoeker moet zijn. Sterker nog, veel wetenschappers hebben het liefst ook een instituutsmanager, persvoorlichter en secretaresse die in Nature of Science publiceerden. Terwijl in die banen andere vaardigheden veel nuttiger zijn.

Excellent onderwijs levert in het algemeen maar weinig waardering op binnen de universiteit. Onterecht, want één van de belangrijkste taken van een hoogleraar is om ervoor te zorgen dat er na hem een nieuwe generatie goede wetenschappers komt. Maar begeleiding van studenten heeft weinig status en dus niet zo’n hoge prioriteit.

Op sombere dagen denk ik dat dit systeem zichzelf eeuwig in stand zal houden. Vooral studenten die geen begeleiding nodig hebben gaan verder in de wetenschap. Zelf zijn ze nooit begeleid, dus als zij eenmaal hoogleraar zijn, dan besteden ze niet al te veel tijd aan hun studenten. De studenten die niet in dit systeem passen, vallen af. En zo komen er nooit wetenschappers aan de universiteit die het belang van goede begeleiding inzien. Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik heb grote bewondering voor universitair (hoofd)docenten die nooit hoogleraar zullen worden, maar die wel jarenlang prachtige colleges geven, hun studenten tot grote hoogten opstuwen en ook nog prima artikelen publiceren. Als ik terugkijk op mijn studie, dan waren dit de mensen die de studenten inspireerden en aanmoedigden. Misschien kunnen we al die helden eens voor een weekje tot gasthoogleraar benoemen. Dan krijgen zij eindelijk het applaus dat ze verdienen.

Promoveren? (column)

Als ik een student enthousiast hoor vertellen dat hij een promotieplaats kan krijgen, dan wil ik het liefste roepen: “Doe het niet! Ren, nu het nog kan.” Ik ken namelijk nogal veel ongelukkige promovendi. Ze worstelen met de eenzaamheid van hun werk, de angst voor de concurrentie en de vaak gebrekkige begeleiding. Niet zo gek dus dat een groot deel van hen de eindstreep nooit haalt. In Delft haakt maar liefst 40% van de kandidaten af. Rector Karel Luyben wil het promotierendement verhogen en gaat vooral kritisch kijken naar het eerste promotiejaar. Daarin valt nu ongeveer 10% af, maar blijkbaar is het de bedoeling om voortaan alvast een groter deel van de groep aan het begin weg te jagen.

Volgens mij is het veel effectiever om ervoor te zorgen dat meer mensen hun promotie afmaken. Degenen die na een paar jaar stoppen hebben vaak genoeg talent en doorzettingsvermogen om een proefschrift te schrijven, maar lopen op de één of andere manier vast.

Vaak gaat het mis bij de afronding. Een collega was al uit dienst en had zijn proefschrift in principe af. Maar zijn promotor bleef maar verbeteringen en uitbreidingen voorstellen. De jongen zou gestopt zijn, als niet iemand anders ingreep en aan zijn promotor vroeg waarom het proefschrift niet goed genoeg was om te verdedigen. Stomverbaasd antwoordde de hoogleraar dat het daarvoor al lang voldoende was, maar dat hij altijd bleef zeggen hoe het nóg beter zou kunnen. Een andere hoogleraar stuurde na vier jaar een email naar een promovendus met “Misschien wil je dat hele proefschrift er liever maar bij laten zitten?”. En dat terwijl ze alleen nog maar één hoofdstuk hoefde te herschrijven.

Een andere kennis kreeg continu grote klussen toegeschoven van haar begeleider: de bibliotheek opnieuw indelen, een voorselectie maken uit vijftig prijskandidaten en een complete internationale conferentie organiseren. Naast een zware onderwijstaak bleef er geen tijd over voor onderzoek. Ze is nu twee jaar uit dienst en hoopt ooit haar proefschrift af te maken.

Goede begeleiding kan zo veel uitmaken. Zelf sprak ik vrijwel elke week één van mijn promotoren, vaak niet langer dan een kwartier, gewoon om even te laten weten wat ik deed en hoe het ging. Dankzij die gesprekjes kwam ik door de moeizame perioden in mijn onderzoek en kwam mijn proefschrift netjes af.

Er worden cursussen Manage your professor gegeven om promovendi te leren hoe ze met hun begeleider moeten omgaan. Dat is toch de omgekeerde wereld? Ik snap ook niet dat hoogleraren waarbij acht promovendi achter elkaar níet gepromoveerd zijn nog nieuwe studenten mogen aannemen.

Ik weet zeker dat met iets meer begeleiding een veel groter deel van de promoties een succes zou worden. Leer hoogleraren dus hoe ze promovendi beter kunnen begeleiden en spreek hen aan op hun persoonlijke promotierendement. Als dat allemaal op orde is dan durf ik studenten weer van harte aanbevelen om te gaan promoveren. Want het is in wezen een prachtige baan.

Deze column verscheen in Delta.