Auteur: Ionica

De Irispenning 2023 voor Ionica

Gisteren maakte Arjen Lubach bekend dat ik de Irispenning 2023 voor Excellente Wetenschapscommunicatie krijg. Wauw, ik ben echt superblij!

Uit het persbericht:

***
‘Als er iemand is die langjarig excelleert op het gebied van wetenschapscommunicatie, altijd met humor, altijd zoekend naar samenwerking, dan is het wel Ionica Smeets’, aldus de jury van de Irispenning.

Al bijna 15 jaar schrijft Smeets columns over wiskunde en getallen, ze heeft diverse programma’s over wiskunde en wetenschap gepresenteerd en schuift regelmatig aan in talkshows om over wetenschap te communiceren. Sinds haar aantreden als hoogleraar Wetenschapscommunicatie aan de Universiteit Leiden in 2015 pleit ze ervoor dat universiteiten hun wetenschappers niet alleen tijd geven en belonen voor onderwijs en onderzoek, maar ook voor wetenschapscommunicatie. Het is niet verwonderlijk dat Ionica Smeets door Irispenninglaureaaut minister Robbert Dijkgraaf werd gevraagd als kwartiermaker voor een nieuw nationaal centrum voor wetenschapscommunicatie, samen met Alex Verkade. Volgens het juryrapport is zij de ‘favoriete kandidaat die al meteen bovenaan het lijstje stond’ en vanwege haar langdurige excellente inspanningen voor wetenschapscommunicatie krijgt Ionica Smeets de Irispenning 2023.

Op de Avond van Wetenschap & Maatschappij, maandag 9 oktober in de Pieterskerk in Leiden, wordt de prijs door demissionair minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Robbert Dijkgraaf uitgereikt aan Ionica Smeets. De Irispenning bestaat uit een geldbedrag van tienduizend euro, beschikbaar gesteld door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, en een penning, vervaardigd door Jennifer Hoes.
***

Hier kun je het item bij De Avondshow terugkijken:

En hier vind je het complete persbericht over de Irispenning.

Veel nepnieuws is opgebouwd rond uitspraken die wel kloppen, maar die niets betekenen

Een groeiend aantal collega’s doet onderzoek naar desinformatie. Wie verspreiden er nepnieuws? Wat is een goede manier om misinformatie te corrigeren? Hoe leer je mensen om zich te wapenen tegen misleiding? De raakste observatie over nepnieuws las ik echter niet in een van hun artikelen, maar in de dit jaar verschenen thriller De Repair Club van Charles den Tex.

‘Veel nepnieuws is opgebouwd rond uitspraken die wel kloppen, maar die niets betekenen en die het moeilijk maken om waardevolle informatie eruit te filteren’, aldus een personage dat bij de Nederlandse geheime dienst werkt.

Nieuws dat wel klopt, maar niet waar is. Als voorbeeld noemt dit personage hoe vanuit Moskou een bericht wordt rondgepompt dat een groeiend aantal Nederlanders tegen de inmenging van de Verenigde Staten in Syrië is: ‘Een groeiend aantal Nederlanders, dat was typisch zo’n betekenisloze opmerking. Als er eerst honderd mensen tegen de Amerikaanse activiteiten waren en nu tweehonderd, dan is dat een groeiend aantal, zelfs een sterk groeiend aantal want dan is het aantal mensen verdubbeld. Maar het is nog steeds een te verwaarlozen aantal.’ Het personage merkt ook op dat: ‘Zelfs als de dienst de berichten kan weerleggen, zal de inhoud van het artikel eindeloos lang blijven rondzingen en zullen er mensen blijven die het antwoord domweg niet geloven.’

Het is pijnlijk raak wat Den Tex schrijft. Het gaat bij ophef vaak over ‘steeds meer’ of een ‘verdubbeling van’, terwijl het dan nog steeds om heel kleine aantallen gaat.

Getallen hoeven bij dit soort berichten ook niet zo precies te zijn. Neem de berichten over de Utrechtse statushouders die hun baan hadden opgezegd nadat ze een huurwoning kregen toegewezen – tientallen zouden het er zijn. Er volgde veel ophef, er werden allerlei boze vragen gesteld en beleid werd in twijfel getrokken. Bij nader inzien bleek het om drie mensen te gaan in een groep van 650. Ik durf er een nulurencontract bij McDonald’s onder te verwedden dat bij veel mensen toch vooral de oorspronkelijke boodschap is blijven hangen.

Hoewel onderzoek laat zien dat factchecken van onware beweringen helpt, is het lastig dat je met dit soort correcties slechts een kleine groep mensen bereikt. Een interessante ontwikkeling in onderzoek zijn spellen die mensen helpen om psychologische weerstand tegen misinformatie te laten opbouwen, zoals The Bad News Game.

Een screenshort van de Nederlandse versie van The Bad News Game
Hierin is het doel om als speler de reputatie van een multinational om zeep te helpen met misinformatie. Je leert precies welke technieken je daarbij nodig hebt. Bijvoorbeeld onder in de categorie vermommen: ‘Om geloofwaardig te zijn op het internet moet je je vermommen als serieuze nieuwsmaker. Een betrouwbare naam. Een interessante functie.’

Gerandomiseerde onderzoeken laten zien dat mensen die dit spel gespeeld hebben daarna misinformatie op sociale media minder snel geloven. Maar dat effect zwakt na een tijdje af en het werkt vooral goed bij de soorten misleiding die mensen uit het spel kennen.

Zoals ik al schreef doet een groeiend aantal collega’s dit soort onderzoek naar desinformatie. Maar ik weet dus niet goed of dit in het grote geheel nu een te verwaarlozen aantal is of niet.

Deze column verscheen op 28 oktober 2022 in de Volkskrant.

Over fatsoenlijke tarieven (column)

Van onderstaande column uit 2013 is een nieuwe, geactualiseerde versie verschenen als Kakkerlakje – een klein boekje om te sturen naar alle opdrachtgevers die denken dat je voor een boekenbon/fles wijn komt en naar alle zzp’ers die je een hart onder de riem wilt steken. Te koop in de boekhandel of via https://loopvis.nl/jebenthetwaard/.

Beste congres-organisatie,

Wat leuk dat jullie me vragen voor een lezing, natuurlijk kan ik een verhaal vertellen over onverwachte toepassingen van wiskunde! Het is alleen jammer dat jullie geen budget hebben voor sprekers. Jullie boeken voor je congres een prachtig landgoed, huren een dure cateraar, maar de inhoud moet bijna gratis komen. Dat is toch merkwaardig. Ik kan als zelfstandige geen lezing komen geven voor 150 euro. Ik zal nog één keer uitleggen wat een fatsoenlijk tarief is.

Zie mij eens lekker staan op dat podium.
Zie mij eens lekker staan op dat podium.

Laten we eens kijken naar wat iemand in loondienst kost. Neem mijn oude studievriend Bert, hij verdient 3.600 euro bruto per maand. Dat is bovenmodaal, maar voor onze werkervaring en opleidingsniveau onder het gemiddelde. Voor zijn werkgever komen er bovenop dat brutoloon nog werknemersverzekeringen, sociale premies en vakantiegeld. Bij elkaar zijn de werkgeverskosten ongeveer 59.000 euro per jaar. En dan heb ik de bonus van Bert nog niet eens meegeteld.

Bert heeft ook een mooie werkplek, een telefoon, laptop plus een hele lading kantoorspullen van de zaak en hij mag diverse onkosten declareren. Moet hij naar een vergadering in Sneek? Zijn baas betaalt de reiskosten, eten onderweg en als het nodig is een hotel. Zeg dat al dit soort kosten nog eens zesduizend euro per jaar zijn. Dan komen we voor een werkgever op 65.000 euro aan kosten.

Hoeveel kost Bert daarmee per uur? Hij werkt full-time, maar lang niet al zijn uren zijn declarabel. Hij maakt regelmatig eens praatje bij de koffie-automaat of zit even voor zich uit te staren. Verder zijn er vergaderingen, cursussen, het beantwoorden van talloze emails, het oplossen van computerproblemen en al die andere dingen die naast zijn eigenlijk werk moeten gebeuren. Daarnaast gebruikt Bert zijn volle zesentwintig vakantiedagen en ligt hij wel eens met griep in bed. Zeg dat hij uiteindelijk duizend uur declarabel werk per jaar overhoudt. Dan kost Bert zijn werkgever uiteindelijk per uur 65 euro. Uit betrouwbare bron weet ik dat Bert het dubbele kost als hij eens aan een ander bedrijf wordt verhuurd.

Het lijkt me dus zeer redelijk dat ik als zelfstandige 65 euro per gewerkt uur reken. Op het eerste gezicht houd ik meer geld over dan Bert, maar ik heb veel meer onzekerheid en kosten dan hij (en leuker werk, dat dan weer wel). Mijn arbeidsongeschiktheidsverzekering is duurder dan die van een werknemer en pensioen moet ik op een of andere manier zelf opbouwen. Verder gaan opdrachtgevers wel eens failliet of krijg ik een tijdje domweg geen opdrachten terwijl Berts loon elke maand binnenkomt. Kortom: 65 euro per uur is echt het minimum.

Probeer nu eens te schatten hoeveel tijd een lezing op jullie conferentie me kost. Ik moet de vorm en inhoud met jullie overleggen, de juiste voorbeelden opduiken, een presentatie maken en oefenen. Op de dag zelf kom ik naar jullie afgelegen landgoed (in totaal vijf uur reizen), ben ik een uur van tevoren aanwezig om de techniek te testen en blijf ik op verzoek van jullie nog tot na de pauze zodat ik vragen kan beantwoorden. Na afloop stuur ik jullie netjes mijn presentatie en aanvullende informatie voor de deelnemers. Alles bij elkaar kost dit me makkelijk twee complete dagen. Reken zelf maar even uit voor welk bedrag jullie me kunnen boeken.

Hopelijk tot ziens,

Ionica

ps Zoals ik al schreef is 65 euro per uur het absolute minimum. Niet schrikken als ik af en toe wat meer vraag dus.

Deze column verscheen afgelopen weekend in de Volkskrant Met dank aan mijn onvolprezen boekhouder Marina Clausing die meedacht over de juiste vergelijking..

Talkshowmedici

Zouden er ooit zoveel medici in de media zijn geweest als afgelopen jaar? Nel Ruigrok onderzoekt met studenten van de master Media & Journalistiek aan de Erasmus Universiteit wie er tijdens het eerste jaar van de coronacrisis aanschoven bij talkshows en waarover zij praatten. Ruim 60% van de items ging over corona en er schoven heel wat medische experts aan. Sommigen waren zelfs héél vaak te gast. Ernst Kuipers, Diederik Gommers en Ab Osterhaus kwamen elk tussen de dertig en veertig keer en diverse andere medische experts kwamen ook meermaals meepraten.

Dat meepraten in talkshows heeft iets merkwaardigs. Vaak moet je iets zeggen over onderwerpen die nét buiten je eigen expertise liggen. Of moet je in discussie met Famke Louise. Of wordt er ineens naar jouw mening gevraagd over het onderwerp dat na jouw gesprek ter tafel komt – waarop je dan maar vrolijk meebabbelt. En als je maar vaak genoeg op televisie komt, ga je op televisie praten over hoe het is om vaak op televisie te komen.

Applaus voor mij – want ook ik was op televisie!

Een paar jaar terug zat ik zelf een paar keer achter elkaar bij een talkshow. Want zo werkt het: als je het aardig doet op televisie, belt de redactie je de week erna weer. En de week daarna. Op een dag na zo’n televisie-optreden zat ik op de universiteit, in mijn kleine werkkamer met tegenover me een wat moeizame afstudeerder en een schier oneindige stapel papierwerk op mijn bureau. Ineens dacht ik bij mezelf: Wat doe ik hier? Weten ze wel wie ik ben?

Een collega sprak me die middag bezorgd aan. Ze vond dat ik zo anders deed dan normaal, was er iets mis? Ineens besefte ik wat er mis was: mijn ego was opgezwollen door al die tv-optredens. Daardoor vergat ik even hoe geweldig het was dat die moeizame afstudeerder heel mooie eerste resultaten had weten te behalen en hoe in die stapel papierwerk het laatste formulier lag dat nodig was om dat spannende nieuwe onderzoeksproject te starten. Dit was mijn echte werk. Die weinige glamoureuze werkkamer was waar alle inhoud vandaan kwam. Ik vermeed daarna een tijdlang alle talkshows, tot ik weer met beide voeten op de grond stond.

Nu hoop ik dus zo dat al die medici in talkshows hier beter in zijn dan ik. En anders dat zij ook een collega hebben die hen op tijd waarschuwt.

Deze column verscheen op 16 maart 2021 in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Wil je koffie of thee?

Toen iemand de legendarische wiskundige Bertrand Russell vroeg of zijn pasgeboren kind een jongen of een meisje was, zou hij geantwoord hebben: “Ja, natuurlijk.” Ik weet niet of dit verhaal waar is, maar het klinkt vrij aannemelijk. Ik ken namelijk wiskundigen die de vraag “Wil je koffie of thee?” steevast met een triomfantelijk “Ja” beantwoorden. Mijn collega’s hebben een wat merkwaardig gevoel voor humor, en ze gebruiken taal anders dan de meeste mensen. Hun zinnen zijn logisch gezien volkomen correct, maar in de praktijk soms wat onhandig. Hoe kun je een gesprek met dit soort abstracte wezens voeren? En kun je ze toch nog te slim af zijn?

De taal van de wiskunde zit vol symbolen en formules en de dagelijkse taal van wiskundigen is al even ondoorgrondelijk. De kortste route naar hun werk beschrijven ze als “optimaal”. Hun huwelijk is met “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” gelukkig. En de kans dat ze meegaan naar de verjaardag van hun schoonmoeder is “kleiner dan epsilon”. Andersom gebruiken ze woorden als graaf en model voor wiskundige begrippen die niets met edelmannen of Doutzen Kroes te maken hebben. Wiskundigen houden vaak wel van taalgrapjes. Ik ken een hoogleraar die woorden met twee x-en verzamelt (zoals examinatrix of xerox). Een ander had in zijn dictaat gezet “Wiskunde is leuker als je denkt” en lachte hartelijk als een student onterecht mopperde dat het “leuker dan” moest zijn. Maar vraag een wiskundige om een paar pinda’s en je krijgt er precies twee. Het is soms moeilijk om met dit soort mensen om te gaan.

egg-653303_1920

Een van mijn favoriete moppen gaat over een vrouw van een wiskundige die hem vraagt om wat boodschappen mee te nemen: “Lieverd, wil je een pak melk halen? En als ze eieren hebben, neem je er dan zes mee?” Even later komt haar man terug met zes pakken melk. Vrolijk meldt hij dat de winkel eieren had. Hij heeft haar verzoek als een logische opgave geïnterpreteerd: als er eieren waren, moest hij blijkbaar zes pakken melk halen. (Overigens weet iedereen die met een wiskundige samenwoont dat het levensgevaarlijk is om zo iemand zonder boodschappenlijstje op pad te sturen.)

Voor iedereen die dit soort rechtlijnige wetenschappers tegenkomt, heb ik gouden tip. Door de juiste vraag te stellen, zorg je dat ze precies doen wat je wilt. Als je bijvoorbeeld koffie wilt schenken, dan werkt deze vraag goed: “Als ik u vraag of u koffie wilt, geeft u daarop dan hetzelfde antwoord als op deze vraag?” Als het slachtoffer ja zegt, dan wil hij dus koffie. En als hij nee zegt, dan wil hij ook koffie. Een ander antwoord zal niet snel bij een wiskundige opkomen en je kunt dus sowieso koffie inschenken. En waarschijnlijk vindt je gast het nog prachtig ook. Rare jongens die wiskundigen.

***

Dit bericht verscheen in September 2012 in De Redactie. Taalkundige Marc Oostendorp reageerde met deze blogpost op Neder-L.

4 Dieren (deel 2)

Mijn puzzel van vorige week heeft heel wat losgemaakt. Op het schoolplein, in de supermarkt, op feestjes: overal werd ik aangesproken over giraffen en jakhalzen. Trotse ouders vertelden dat hun puberzoon de hele middag had zitten puzzelen, een ander echtpaar kreeg dan weer slaande ruzie omdat ze het niet eens waren over de oplossing. De hoogste tijd dus voor het goede antwoord.

Even ter herhaling: een slimme egel kwam in de mist vier dieren tegen. De jakhals die altijd liegt, de leeuw die de waarheid spreekt, de papegaai die het laatste antwoord herhaalt (als hij als allereerste is, zegt hij willekeurig “ja” of “nee”) en de giraffe die eerlijk antwoord geeft op de vorige vraag (en de eerste keer zegt hij willekeurig “ja” of “nee”).

De egel wil uitzoeken wie waar staat en vraagt hen eerst één voor één: “Ben jij de jakhals?”. Daarna weet ze alleen waar de giraffe staat. Dan vraagt ze de vier dieren in dezelfde volgorde “Ben jij de giraffe?” en ontdekt waar de jakhals staat. De egel weet nog niet de complete volgorde en vraagt aan het eerste dier: “Ben jij de papegaai?” Zodra dit dier “ja” zegt weet de egel precies wie waar staat. En hiermee kunnen wij blijkbaar ook uitzoeken hoe het dit, dus daar gaan we.

Op de vraag “Ben jij de jakhals?” zullen zowel de liegende jakhals als de eerlijke leeuw “nee” antwoorden. Wat de giraffe en de papegaai zeggen, kunnen we in principe niet weten. Maar omdat de egel na deze eerste vraag weet waar de giraffe staat, moet hij zich verraden door “ja” te zeggen nadat iemand anders “nee” heeft gezegd. We weten hierdoor dat de giraffe niet vooraan kan staan.

Op “Ben jij de giraffe?” zal de liegende jakhals “ja” antwoorden. De leeuw zegt “nee” en de giraffe ook, want die zit met zijn hoofd nog bij de vorige vraag. De papegaai herhaalt deze ronde het antwoord dat hij als laatste hoorde. Na alle vier de antwoorden weet de egel de plek van de jakhals, maar wij schieten hier weinig mee op en gaan snel door naar de volgende vraag.

Op “Ben jij een papegaai?” zal de leeuw ontkennend antwoorden, dus hij kan niet op de eerste plek staan. Zowel de giraffe als jakhals zullen “ja” zeggen. Maar de egel krijgt extra informatie van het antwoord van het eerste dier terwijl ze al weet waar de jakhals staat. Dus kan de jakhals óók niet vooraan staan. We wisten van de eerste vraag dat de giraffe niet vooraan staat, dus moet het enige overgebleven dier daar staan: de papegaai. Omdat die papegaai op de derde vraag “ja” zegt, moet er op de laatste plek een dier staan dat bij tweede vraag “ja” antwoordde. Dat kan alleen de jakhals zijn.

Er zijn nu nog twee mogelijke volgordes: papegaai – giraffe – leeuw- jakhals of papegaai – leeuw – giraffe – jakhals. Om te bedenken wat de juiste is, moeten we ons verplaatsen in het hoofd van de egel, dit is de lastigste stap. Stel eens dat de leeuw op de derde plek staat, dan moet de egel op de eerste vraag: nee-ja-nee-nee gehoord hebben. Zodra zij weet waar de giraffe en de jakhals staan, zou ze kunnen beredeneren dat de leeuw op de derde plek moet staan (want hij papegaaide het antwoord niet bij de eerste vraag). Dan zou ze dus helemaal geen derde vraag nodig hebben. Omdat ze die wel stelt, is de enige juiste volgorde papegaai – leeuw – giraffe – jakhals. Hulde voor wie dat de afgelopen week zelf ook had uitgepuzzeld.

Dit bericht verscheen op 20 juni 2015 in de Volkskrant

Lees hier deel 1 van dit bericht.

4 Dieren

Vorige week kreeg ik van verschillende kanten een raadsel opgestuurd over Hannah met een zak gele en oranje snoepjes. Het bleek een som uit een Brits examen die furore maakte op internet omdat hij zogenaamd absurd moeilijk was (ik vond hem eerder absurd dan moeilijk en ga hem daarom niet eens herhalen).

De afgelopen maanden doken er steeds dit soort sommen op: allemaal nogal lastig en stuk voor stuk bedoeld voor kinderen in één of ander buitenland. Terwijl wij al lang blij zijn als we zelf een beetje fatsoenlijk kunnen vermenigvuldigen, doen Vietnamese achtjarigen blijkbaar fluitend helse getallen-kruiswoord-raadsels en herleiden Singaporese pubers vrolijk wanneer Cheryl jarig is uit een reeks cryptische aanwijzingen. Dit laatste raadsel haalde in april zelfs De wereld draait door en Matthijs van Nieuwkerk keek licht wanhopig toen een scholier van het Team Nederlandse Wiskunde Olympiade de oplossing uitlegde. Voor wie het gemist heeft: Cheryl gaf twee vrienden een lijst met mogelijke data van haar verjaardag en vertelde de één de maand en de ander de dag. Vervolgens volgde er een gesprekje met uitspraken als “Ik weet niet wanneer Cheryl jarig is, maar ik weet dat de ander het ook niet weet”, waarna de heren én slimme puzzelaars konden uitvogelen wat Cheryls verjaardag was. Zelf dacht ik hierbij vooral dat Cheryl eens wat minder moeilijk zou moeten doen als ze cadeautjes voor haar verjaardag wilde.

Toch wil ik niet achterblijven bij deze kleine wiskundige hype en daarom presenteer ik deze week één van de aardigste raadsels die ik in tijden tegenkwam. De Amerikaanse wiskundige Tanya Khovanova vond deze opgave in het Russische jongerentijdschrift Kvantik en vertaalde hem op haar fijne weblog. Het is een variant op raadsels met mensen die alleen liegen of de waarheid spreken, maar dan met vier grappige dieren:

* De jakhals liegt altijd.
* De leeuw spreekt altijd de waarheid.
* De papegaai herhaalt het laatst gegeven antwoord. Als de papegaai als allereerste aan de beurt is, dan kiest hij willekeurig “ja” of “nee”.
* De giraffe is een beetje sloom en geeft eerlijk antwoord op de vórige vraag die je hem stelde. De eerste keer zegt hij willekeurig “ja” of “nee”.

Een slimme egel komt de vier dieren tegen in de mist en kan niet goed zien wie wie is. Ze besluit uit te zoeken in welke volgorde de dieren staan. Eerst vraagt ze hen één voor één: “Ben jij de jakhals?”. Na de antwoorden weet de egel alleen waar de giraffe staat. Daarna vraagt zij iedereen in dezelfde volgorde “Ben jij de giraffe?”. Nu ontdekt ze waar de jakhals staat. Maar ze heeft het plaatje nog steeds niet compleet en vraagt daarom aan het eerste dier: “Ben jij de papegaai?”. Zodra dit dier “ja” zegt, weet de egel precies wie waar staat. Kunt u dat nu ook uit puzzelen?

Volgende week geef ik hier het antwoord. U hoeft uw oplossing niet op te sturen, want er valt niets te winnen. Behalve dan een gevoel van diepe voldoening als u er zelf uitkomt en dus in elk geval niet stommer bent dan Russische scholieren.

Dit bericht verscheen op 13 juni 2015 in de Volkskrant

Lees hier deel 2 van dit bericht.

1729

Een paar weken terug liet ik hier terloops vallen dat mijn lievelingsgetal 1729 is en diverse lezers smeekten om meer uitleg. Hierbij dan. Ik houd van dit getal omdat er maar liefst twee fantastische anekdotes over zijn. De eerste gaat over de Britse wiskundige G.H. Hardy en het Indiase getallenwonder Srinivasa Ramanujan. Aan het begin van de twintigste eeuw haalde Hardy de jongere Ramanujan naar Cambridge. Daar werd Ramanujan ziek en Hardy nam een taxi naar het ziekenhuis om hem te bezoeken. Toen Hardy binnenkwam, grapte hij dat hij Ramanujan wilde opvrolijken met het nummer van zijn taxi, maar dat het helaas een nogal saai getal was: 1.729. Waarop de doodzieke Ramanujan zonder met zijn ogen te knipperen antwoordde dat 1.729 juist ge-we-ldig was: namelijk het kleinste getal dat je op twee manieren als de som van tweede derde machten kunt schrijven. (Voor de liefhebbers: je kunt het splitsen in 1.728 + 1 en in 1.000 + 729.)

Wat deze anekdote laat zien, is dat je overal schoonheid kunt vinden als je heel erg van iets houdt. De achterliggende emotie is vergelijkbaar met vogelaars die een quetzal spotten of een verzamelaar die een zeldzame single van The Beatles vindt. Dankzij Ramanujan is 1.729 een iconisch getal voor wiskundigen.

En er is dus nóg een anekdote over dit op het eerste gezicht wat saaie getal. De natuurkundige Richard Feynman ontmoette eens een man die telramen verkocht en beweerde dat hij met zijn abacus sneller kon optellen dan wie dan ook. Feynman nam de uitdaging aan en verloor flink. De verkoper riep trots dat hij ook héél snel kon vermenigvuldigen. Nu eindigde Feynman vlak achter hem, tot lichte verbazing van de verkoper. Normaal won hij namelijk ruim. Daarna deden ze een deling en eindigden ze gelijk. De verkoper was verbouwereerd, hoe kon iemand met pen en papier net zo snel zijn als hij met zijn wonderbaarlijke telraam? Wraakzuchtig riep hij: “Nu doen we derdemachtswortels!”, wetend dat dit enorm lastig is om met pen en papier te doen.

De verkoper schreef een willekeurig getal op: 1.729,03 en ging als een bezetene aan de slag met zijn abacus. Terwijl hij ploeterde, zat Feynman even rustig na te denken. De natuurkundige schreef vrij snel 12 op en even later maakte hij daar 12,002 van. De verkoper kwam moeizaam werkend kniet verder dan 12,01 en droop verslagen af.

Nu had Feynman heel veel geluk met het getal dat de verkoper koos. De natuurkundige wist uit zijn hoofd dat 12 de derdemachtswortel is van 1.728 en leerde daarnaast tijdens zijn studie een truc om handig om te gaan met de overgebleven rest van 1,03. Toen hij dit later nog eens probeerde uit te leggen aan de verkoper, ontdekte Feynman dat de man niet eens wist dat 3 de derdemachtswortel van 27 is. Sterker nog, de snelrekenaar snapte niets van getallen, hij kon alleen heel handig zijn telraam bedienen. Feynman concludeerde dat het beter is om iets langzamer te rekenen, maar wél precies te weten wat je doet. Ook daaraan denk ik vaak als ik mijn lievelingsgetal zie.

Het allerleukste aan “mijn” getal is echter is dat ik het er zo vaak over heb dat mijn vrienden inmiddels regelmatig om 17.29 uur even aan me denken en me een lief berichtje sturen.

Dit bericht verscheen op 20 december 2014 in de Volkskrant.

95% peuken

Met enige verbazing volg ik de discussie over het afschaffen van statiegeld. Terwijl de ellendige plastic soep in de oceanen gestaag groeit, komt Nederland op het idee om een goed werkend systeem voor recycling maar eens af te schaffen. De anti-statiegeld-lobby goochelt daarbij flink met cijfers.

Zo zegt de stichting Nederland Schoon dat drankverpakkingen hooguit 5% van het zwerfafval vormen. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat 95% van het zwerfvuil bestaat uit peuken. Overigens is Nederland Schoon absoluut geen lobbyclub, zoals ze op hun website zelf herhaaldelijk benadrukken. Het is een onafhankelijke stichting. Die zijn geld krijgt van bedrijven die verpakkingen produceren. Met in het bestuur mensen van Coca Cola en supermarkten die toevallig niet zo dol zijn op statiegeld. Maar verder is Nederland Schoon een reuze-objectieve club.

Nederland Schoon benadrukt dat peuken een groot probleem zijn voor het milieu. En ze vormen dus maar liefst 95% van het zwerfafval. Dat percentage kreeg de stichting door de rommel op straat stuk voor stuk te tellen. Dat is een nogal merkwaardige manier van meten: één drankflesje geeft fiks meer afval dan één peuk. Ik ga voortaan ook wat creatiever tellen. Zo kan ik trots melden dat slechts 2% van ons gezin gebruik maakt van wegwerpluiers, gemeten naar het gewicht van de personen. Verder bestond mijn lunch vandaag voor 90% uit fruit, want ik at één hamburger en negen druiven.

Bij afval is het natuurlijk eerlijker om naar volume dan naar losse aantallen te kijken. Op die manier gemeten vormen drankverpakkingen ongeveer de helft van het zwerfafval. Dat is dus heel wat meer dan hooguit 5%. En bovendien nog een stuk slechter voor het milieu dan die peuken.

Minstens zo misleidend was een ronkend persbericht van vorige week: “7 op 10 Nederlanders vinden einde statiegeld prima”, naar aanleiding van een enquête door onderzoeksbureau TNS NIPO. In 2010 bleek uit onderzoek van diezelfde organisatie dat minder dan 1 op 10 Nederlanders het een goed idee vonden om statiegeld af te schaffen. Zijn we in de tussentijd massaal van mening veranderd?

Het nieuwe onderzoek was in opdracht van het Afvalfonds Verpakkingen (dezelfde organisatie die Nederland Schoon financiert). En dit is de vraag waarnaar hun enthousiaste persbericht verwijst: “Maakt het voor u iets uit als de statiegeldflessen in de toekomst met de overige plastic verpakkingen kunnen worden ingeleverd in plaats van in de supermarkt?”

Als ik deze vraag kreeg op een enquête, zou ik niet vermoeden dat hier gevraagd wordt of statiegeld moet verdwijnen. Het klinkt alleen alsof het inleverpunt op een andere plek komt. Nou, prima hoor, volgende vraag. Een hint dat Nederland niet superenthousiast is over het verdwijnen van statiegeld blijkt nota bene uit een andere vraag uit hetzelfde onderzoek. Minder dan de helft van de geënquêteerden is positief over het idee om het statiegeldsysteem samen te voegen met het huidige inzamelingssysteem voor plastic. Eigenlijk lijkt het vooral het Afvalfonds verpakking zelf dat afschaffen van statiegeld een prima idee vindt.

Van plastic statiegeldflessen wordt nu bijna 95% hergebruikt. Ik wil er een middagje zwerfafval opruimen onder verwedden dat dit percentage zal dalen als statiegeld verdwijnt. Al zal de verpakkingsindustrie tegen die tijd vast een manier verzinnen om de cijfers toch heel rooskleurig te presenteren.

Dit bericht verscheen op 9 mei 2015 in de Volkskrant.

2 seconden

Toen Arjen Lubach het eerste seizoen van tv-quiz De Slimste Mens won, zat ik me steeds een tikje te verbijten als hij ergens werd aangekondigd als “slimste mens”. Zo’n quizje draaide om feitenkennis, dat heeft weinig met slimheid te maken. “Laat die Lubach eerst maar eens een proefschrift over getaltheorie schrijven”, mopperde ik bij mezelf.

Nadat ik zelf meedeed aan het vorige seizoen van De Slimste Mens dacht ik daar iets genuanceerder over. Toen ik me voorbereidde, ontdekte ik namelijk dat tactiek bij deze quiz minstens zo belangrijk is als het oplepelen van allerlei feitjes. Ten eerste moet je snel kunnen filteren welke informatie relevant is. Als je steekwoorden moet geven bij Plato, dan heeft het weinig zin om de titels van zijn werken op te sommen. In plaats daarvan roep je Griek, oudheid en filosoof.

clock-577753_1920

Ten tweede loont het om van tevoren uit te zoeken in welke ronden de meeste punten te halen zijn en vooral daar je best te doen. Veel kandidaten onderwaarderen bijvoorbeeld de puzzelronde. Dit soort analyses zijn overigens handig bij allerlei spelletjes. De meest winstgevende straat bij Monopoly is bijvoorbeeld Vreeburg, Utrecht. Bij galgje kun je naast de voor de hand liggende e het beste even proberen of er een r in het woord zit. En bij Mijnenveger heb je de meeste kans om te winnen als je bij je eerste zet in een hoekje klikt.

Bij De Slimste Mens draaien de meeste tactieken om de finale. Twee spelers nemen het tegen elkaar op met elk een aantal seconden op de klok. Degene die onderaan staat, mag beginnen en krijgt als vraag “Wat weet je van…?” en moet vijf steekwoorden noemen. Tijdens het nadenken tikken je eigen seconden af, maar voor elk goed antwoord speel je twintig seconden bij de ander weg. Zodra een speler de nul seconden bereikt, heeft hij verloren.

Het is eenvoudig te zien dat de finale gevaarlijk wordt zodra je minder dan honderd seconden hebt, dan kan de ander je in één vraag wegspelen. Als allebei de spelers in die gevarenzone zitten, dan laten ze vaak tactisch wat van hun tijd weglopen om bij de volgende beurt onderaan te staan en te mogen beginnen. Deze tactiek zie je ook dit seizoen van De Slimste Mens weer bijna dagelijks voorbij komen, maar er valt meer te beredeneren. Veel spelers passen te snel, omdat stiltes lang lijken en het eng is om de tijd te zien wegtikken. Maar één goed antwoord levert zoveel op, dat langer nadenken loont. Bovendien maakt het weinig uit of je past bij 36 of 21 seconden: in allebei de gevallen heeft je tegenstander aan twee goede antwoorden genoeg om je eruit te spelen.

De mooiste tip kreeg ik van Diederik Jekel: als alles in de finale hopeloos lijkt en je bijna geen tijd meer hebt, laat dan je klok teruglopen tot twee seconden. Geen enkele malloot zal daar onder kruipen. Ik belandde afgelopen zomer in die situatie en stopte strak op twee seconden. Mijn tegenstander liet haar tijd teruglopen tot 27 seconden en ik had dus twee goede antwoorden nodig om te winnen; in twee seconden. De vraag was “Wat weet je van Janet Jackson?” en daar riep ik als ware intellectueel: “zangeres, zus van Michael Jackson, …” en ik mocht door naar de volgende aflevering. Zo zie je maar dat stom geluk het uiteindelijk wint van feitenkennis en slimheid.

Dit bericht verscheen op 3 januari 2015 in de Volkskrant.